| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
De Leer der Apostelen, ontvouwd door Hermann Messner. Uit het Hoogduitsch vertaald. Met een aanbevelend Voorwoord van S. Hoekstra, Bz. Te Tiel, bij H.C.A. Campagne. 1858. In gr. 8vo. VI en 298 bl. f 3-50.
't Heugt ons nog, hoe de kweekelingen der Leydsche Hoogeschool vrij algemeen zich hielden aan het Compendium Theol. Christ. van Prof. van voorst, waar zij ernstig in gewaarschuwd werden tegen ‘de grove dwaling, dat de gewijde Schrijvers in zake der Godsdienstleer, menschelijker wijze, elk zijne eigene meening zouden voorgedragen, en dienvolgens veelzins van elkaêr verschild zouden hebben.’ En veel anders - hoewel hij zich in zijne Encyclopaedie gunstig over de Theologia Biblica uitlaat en althans het verschil in leervorm al zéér ruimschoots toegaf - veel anders werd ons echter op zijn dogmatisch collegie ook van onzen dóórgeleerden leermeester clarisse niet geleerd (trouwens, hij had zelf vroeger eene verhandeling ter handhaving van de analogia fidei der Apostelen in 't licht gezonden); ja, de éénige specialiteit, die hij even voor ons aanroerde, was het wegens zijne bekendheid niet wel verzwijgbare different tusschen paulus en jakobus over geloof en werken. Nog altijd toch lag de Bijbelsche Theologie als uitspruitsel van den gifboom der Achttiende-eeuwsche Neologie onder ernstige verdenking, en hadden ook reeds een usteri, een neander getoond, hoe men haar vooral niet minder tot opbouwen dan tot afbreken kon bezigen, hunne pogingen waren van te jongen datum, dan dat ze in de denkwijze van mannen, wier ontwikkelingsgang door hunnen klimmenden leeftijd begon gestremd te worden, eenige beduidende verandering hadden kunnen brengen. De tijd was nog verre, waarop een Leydsche Hoogleeraar als scholten ‘ten dienste der Akademische Lessen’ eene Geschiedenis der Chr. Godgeleerdheid van het N.T. bewerken zou, zóó vrij, dat daarin niet slechts de
afwijkingen der Apostelen van elkander, maar ook van zich- | |
| |
zelven in hunne vroegere en latere levensperioden zouden worden aangewezen.
Niet lang vóór scholten's geschrift was het gelijknamige Fransche werk van reuss in een Neêrlandsch pak gestoken, en niet lang er ná wordt ons nu dit boek van messner - 't welk zich in zóóverre van de beide anderen onderscheidt, dat het, met voorbijgang van jezus' eigene leer, alleen het tweede gedeelte der Nieuw-Testamentische Theologie, de leer der Apostelen, behandelt - uit het Hoogduitsch vertolkt aangeboden. En of iemand hierin nog geen bewijs genoeg zag, dat de Bijbelsche, en met name de Nieuw-Testamentische Theologie thans voor goed eene zelfstandige plaats onder de Godgeleerde wetenschappen heeft ingenomen, hij voege er dan bij, dat Prof. hoekstra m.'s arbeid bepaaldelijk als een uitnemend geschikt handboek voor studerenden aanbeveelt.
‘Leerling en vriend van neander’ - dus wordt ons het standpunt des Schrijvers door den ongenoemden Vertaler rigtig geteekend - ‘sluit hij zich eng aan hem aan. In zijn Vorwort verklaart hij zeer afkeerig te zijn zoowel van die richting die in het onderwijs der Apostelen niets dan onderlinge tegenspraak weet te ontdekken, als van hen, die volkomen blind zijn voor elk verschilpunt. Zijn streven was het daarom de eenheid en de verscheidenheid in hunne leer te erkennen en te doen uitkomen.’ Een zóó rationeel standpunt maken wij volgaarne ook tot het onze, mits men er dan ook stipt getrouw aan blijve en regts zoo min als links op de klippen der éénzijdigheid verzeile. En dat dit nu altijd, of bijna altijd, aan m. gelukt zij... wij durven er onze hand niet voor te zetten. Onbewust - dit gelooven we gerecdelijk - wordt de hier zóó noodige onbevangen blik bij hem soms beneveld door eene, zij 't ook gematigde, aanhankelijkheid aan Bijbelsche en Kerkelijke Orthodoxie. Althans, we kunnen ons bedriegen, maar óns schijnt hij niet geheel vrij te pleiten van een zucht, die we op rekening der éérstgemelde orthodoxie stellen moeten: om namelijk op dat wettische element van jakobus, waardoor hij met paulus in strijd raakt, of op die Paulinische elcmenten in de door de Handelingen opgenomen redevoeringen en den cersten Brief van petrus, waardoor de authenticiteit van dezen in gevaar komt, niet sterker te drukken dan volstrekt onvermijdelijk was. En of niet dezelfde
| |
| |
drijfveer hem aan petrus op grond der genoemde schriften een eigenaardig theoretisch leerbegrip - de vervulling der oudtestamentische profetie in christus - hebbe doen toekennen, terwijl dit uit den Brief ten minste - waar dan nog eerder de praktische aanbeveling der hoop op den voorgrond treedt - al zeer kunstmatig en gekunsteld wordt opgemaakt? Wanneer hij voorts in kennelijke tegenspraak met den zamenhang en met de kracht der praepositie ἀνὰ het ἀνήνεγκεν, 1 Petr. ii:24, nog steeds van het plaatsvervangend lijden des Heeren verstaat, of de nederdaling ter helle, 1 Petr. iii:19 vv., in weerwil van den Apostel zelven, die blijkens vs. 18 over den levend gemaakten christus handelt, tusschen den dood en de opstanding blijft plaatsen, of bij voortduring den juridischen zin der Paulinische δικαιοσύνη handhaaft, of, spijt den in 1 Joh. iii:12 voor de hand liggenden uitleg, in Joh. viii:44 voor den eersten menschenmoord de eerste zonde wil behouden hebben, dan meenen we daarbij wel aan eenige onbevoegde inmenging van de zijde der kerkelijke orthodoxie te moeten denken. Zoo op deze als op onderscheidene andere plaatsen maakten we - en ze deed ons regt goed - de ongezochte opmerking, hoeveel baat de Hoogduitsche Theoloog, bij meerdere bekendheid met hun werk, van onze Nederduitsche Exegeten, met van hengel aan 't hoofd, had kunnen trekken, en voor hoeveel misslagen hij zich door hunne naauwkeurigheid en onpartijdigheid zou hebben leeren wachten. De verhouding onzer
exegese tot die onzer naburen plag wel eens juist omgekeerd te wezen.
Om zúlke leemten zouden we nu evenwel geen bezwaar maken, de aanbeveling van Prof. h. tot een akademisch handboek gaaf over te nemen, indien eene breedsprakigheid van stijl, die altijd vermoeijend is en niet zelden duisterheid te weeg brengt, ons hiervan niet terughield. De primae lineae der wetenschappen, gelijk een student ze noodig heeft, verlangen we in veelbevattende, maar tevens concise en klare paragraphen, zooals o.a. de wette die in zijne Biblische Dogmatik heeft gegeven. De nieuweling moet den ganschen omvang van het vak met één oogopslag kunnen overzien, en echter ook ruime aanleiding vinden tot eigen nasporing en uitbreiding: hem moet een grondslag verstrekt worden, niet te breed, om dien onuitroeibaar vast in zijn geheugen te prenten, niet te
| |
| |
hoog opgetrokken, om de inspanning van verderen voortbouw voor hem noodeloos te maken. Aan die vereischten voldoet m. niet.
Maar wel worde zijn werk voor den jongen theoloog een leesboek, om - met een oordeel des onderscheids - ter aanvulling van het handboek te gebruiken. Want, heeft dit geschrift zijne gebreken, die we niet mogten verzwijgen, het heeft ook zijne onbetwistbarc groote verdiensten, die we evenmin willen verdonkeren. Behoort het tot de behoudende partij, het belijdt toch - blijkens de vrijgevigheid, waarmeê het o.a. den zoogenaamden IIden Brief van petrus prijs geeft - in geenen deele eene behoudsleer quand même; en nergens zal u bovendien die hooge, minachtend-beslissende toon stuiten, die - inzonderheid bij eene wanhopige zaak - den reactionair met den ultra-liberaal pleegt gemeen te zijn. Doch, meer nog dan van dit negatief-goede behooren we van het vele positiefdeugdelijke melding te maken, waaronder we dan al aanstonds opnemen, dat de door ons gelaakte omslagtigheid hand aan hand gaat met eene hoogst prijselijke volledigheid. Geen minder lof kennen we toe aan die zelfs door de wette niet bereikte algeheele onafhankelijkheid van de Dogmatiek, van haar schema zoowel als van hare dicta classica, waardoor alléén een met de waarheid overeenkomstig inzigt in de Apostolische leerbegrippen gewonnen kan worden. Met deze staat naauw in verband eene andere voortreffelijkheid, hierin gelegen, dat de eigendommelijke ideën van ieder Apostel niet verbrokkeld worden weêrgegeven, maar om ééne hoofdidée - die, met uitzondering der Petrinische, ons doorgaans juist gezien voorkomt - tot één geheel zaâmgeschakeld, 't welk ons van nu aan als een karakterizerend beeld voor den geest kan zweven. Alleruitnemendst eindelijk, ja de éénig mogelijke is de weg, door m. ingeslagen, om in de uitéénloopende leerbegrippen
der Apostelen éénheid te brengen: deze namelijk, dat men zijne toevlugt neme tot den Apostel, bij wien het in quaestie staande leerbegrip rijkst en veelzijdigst is ontwikkeld, en dat men alsdan de overigen naar dezen (en, zooveel noodig, weêrkeerig ook hem naar hen) wijzige en aanvulle. Eene diergelijke vereffening zou alléén dàn onder de onmogelijkheden kunnen gesteld worden, wanneer men tusschen de Apostelen een onverzoenbaren strijd in grondbeginselen en hoofdzaken moest erkennen;
| |
| |
't geen m. - en, naar we gelooven, elk onbevooroordeelde met hem - voluit loochent.
Zullen we nu nog ons gevoelen over vertaling en uitvoering zeggen? De eerste is, in vergelijking met de tallooze germanismen, die men elders pleegt te ontmoeten, al zeer goed te noemen; doch reeds dat kapittel en vers der Bijbelteksten door de komma in steê van door de dubbele punt gescheiden worden, bewijst, dat het taaleigen van 't origineel niet geheel is vermeden, en wij weten in waarheid, hoe meer vertolkingen uit het Hoogduitsch wij bij onze kritische werkzaamheid te zien krijgen, geen anderen raad voor den Uitgever, die een degelijk werk in eene degelijke overzetting wenscht te doen verschijnen, dan dat hij den arbeid ook van den bekwaamsten Vertaler eerst nog eens door een bekwaam Revisor late corrigeren. Hier ware dit meteen nog om die reden hoognoodig geweest, daar de Vertaler weinig of geen Grieksch schijnt te verstaan, 't geen niet enkel uit de slordige accentuatie vermoedelijk, maar ten volle zeker wordt, wanneer men hem van den στοιχεῖα, of van de πνεῦμα en de ὁμοίωμα, of van den δικαιοσύνη hoort spreken. - Drukfouten, en wel zeer zinstorende, ook boven en behalve de op 't eind genoteerde, worden almede nog verscheidene aangetroffen, b.v. bl. 83: gevonden voor geworden; bl. 141: betoont voor betoomd; bl. 214: hemeldom voor heiligdom, enz. Den compressen (ofschoon hier en daar niet helderen) druk en den netten omslag des Heeren campagne prijzen we gaarne, daar hij wegens de vele nuttige boekwerken, die hij ten onzent het licht doet zien, allezins verdient, dat men hem prijze, waar men dit immer,
behoudens de waarheidsliefde, vermag.
v.p.
|
|