| |
Shakespeare terug in zijne Geboorteplaats. Historisch Drama in vier bedrijven of zes tafereelen. Vrij naar het Hoogduitsch door C.J. Roobol. Amsterdam, L.F.J. Hassels. 1857. In post 8vo. 134 bl. f :-60.
De levensgeschiedenis van shakespeare is nog altijd in nevelen gehuld, ja behoort zoozeer tot het twijfelachtig gebied der legenden en overleveringen, dat nog onlangs een Engelsch schrijver zich verpligt kon rekenen, tegenover de beweringen van een Amerikaanschen letterkundigen strausz, te bewijzen dat shakespeare geen mythe, maar een zuiver historisch persoon is! Het verschijnsel is zeker opmerkelijk, dat, terwijl sedert ongeveer eene eeuw, bijna de halve beschaafde wereld, in eerbiedige bewondering nederbuigt voor dien onovertroffen koning op het gebied der poëzij; terwijl de commentariën op, de studiën over, zijne werken tot eene vrij aanzienlijke bibliotheek zijn aangegroeid: - het evenwel aan de onvermoeidste en ijverigste nasporingen niet heeft mogen gelukken, de geschiedenis van het openbaar en bijzonder leven diens mans helder in het licht te stellen. Het zijn enkele data en feiten, enkele onzamenhangende, en nog vaak zeer betwistbare, bijzonderheden, waarvan zich slechts noode een geheel laat vormen, en die in elk geval eene hoogst gebrekkige, zeer onvoldoende stof leveren voor de geschiedenis van zijn geestesen zieleleven, van zijne vorming en ontwikkeling. Geen boswell of eckermann stond hem ter zijde; en terwijl zoo menig
| |
| |
verzamelaar en biograaf ons in het breede al de faits et gestes mededeelde van dezen of genen gekroonden of gemijterden deugniet of zwakhoofd, kunnen wij slechts gissen en raden en tasten, waar het de geschiedenis geldt van het denken en werken van een der edelste en hoogst-begaafde geesten, die ooit der menschheid tot sieraad verstrekten. - Onder het weinige dat wij (misschien) met zekerheid van shakespeare weten, behoort ook dit. Na in zijne geboorteplaats, Stratford-upon-Avon, een vrij ongeregeld leven geleid en op zeer jeugdigen leeftijd een huwelijk aangegaan te hebben met eene vrouw, die eenige jaren ouder was, ontweek hij, ten gevolge van huiselijke onaangenaamheden en dreigende regtsvervolging wegens strooperij (zoo men zegt), zijne woning, en begaf zich naar Londen, waar hij aanvankelijk als tooneelspeler optrad. Ook in Londen schijnt hij in 't eerst zijne losse levenswijze te hebben voortgezet, tot zich eene meer gunstige verandering in zijn innerlijk leven en uiterlijk gedrag openbaarde: eene verandering misschien ook wel eenigzins te danken aan den omgang met aanzienlijke vrienden en begunstigers, door zijn klimmenden roem als dichter voor hem gewonnen; en waardoor hij werd overgeplaatst in een anderen kring dan die der toenmalige tooneelspelers. Gaarne erken ik evenwel, dat eene natuur als die van shakespeare onmogelijk voor goed in den slijkpoel eener vulgaire zinnelijkheid kon verzinken, maar zich - even als zijn koninklijke held henry V, - uit dat gistingsen zuiverings-proces eener onstuimige jeugd te glansrijker moest verheffen. - Dat zijn vertrek naar Londen en zijn optreden als tooneelspeler - een beroep toen zoo algemeen veracht en waarvan de dichter zelf een afkeer had - eene groote breuk tusschen hem en zijne familie zal hebben veroorzaakt, is voor 't minst zeer waarschijnlijk; dat later eene verzoening moet hebben plaats gegrepen, is - het feit der
voorafgaande verwijdering aangenomen - zeker, daar het blijkt, dat de dichter later zeer dikwijls (sommigen zeggen telken jare, wat dan weêr moeijelijk rijmt met dien familietwist) in zijne geboorteplaats is teruggekeerd, en zijne vermeerderende fortuin heeft aangewend om zijne familie op te heffen uit den toestand van betrekkelijke verarming, waarin zij - zoo 't schijnt - gezonken was. - Die verzoening nu heeft de ongenoemde (en mij onbekende) Duitsche dichter gekozen tot onderwerp voor
| |
| |
zijn historisch drama, waarvan wij den titel hierboven afschreven, en dat door den Heer c.j. roobol vrij in onze taal is overgebragt. In hoeverre het waar is, dat dit tooneelspel, gelijk de vertaler beweert, in zijne conceptie en in al zijne hoofd-détails geheel en zuiver historisch is, zullen wij niet beslissen; 't zij genoeg op te merken, dat zeker menigeen die bewering niet zoo gaaf zou durven onderschrijven. Wij lezen verder, met des oorspronkelijken dichters woorden - dat het is ontleend aan tieck's ‘Dichterleben’: doch zoo, dat de eigenlijke knoop der handeling van des vervaardigers eigen vinding is. - De meeste personen zijn dan ook uit de geschiedenis bekend, en de geheele handeling is, naar de verspreide en zeer onvoldoende wenken en berigten in shakespeare's eigen werken, of in de historie dier dagen, omtrent zijne levensgeschiedenis te vinden, met zeer veel tact en talent zamengeweven. Indien het al niet zoo gebeurd is, zoo kon het toch - enkele onwaarschijnlijkheden, waarop wij terugkomen, uitgezonderd - ongeveer zoo gebeurd zijn.
Wij worden dan verplaatst in de herberg de Kroon te Londen, waar eenige spelers van het Globe-theater zich na de opvoering van de Romeo en Julia vereenigen, terwijl ook shakespeare-zelf zich weldra bij hen voegt. Dit geheele tooneel - een goed geanimeerde dialoog - moet dienen om de groote talenten van shakespeare als tooneeldichter aan het licht te brengen, niet alleen: maar vooral ook om hem te doen kennen als een edel, beminnelijk mensch, door zijne makkers en vrienden - terwijl ze zijne uitnemende meerderheid erkennen - geacht en bemind, ja hartstogtelijk vereerd. Hij-zelf blijft, bij al die hulde en bewondering, ook bij al de toejuiching der wereld, nederig en bescheiden, met zich-zelven onvoldaan, en steeds naar hooger en meerder trachtend. Ook maakt shakespeare hier voor 't eerst - op wel wat romaneske wijze - kennis met zijn beroemden vriend henry, lord southampton, die eensklaps, onbekend, de herberg binnentreedt, en den gevierden dichter zijne hulde komt betuigen en zijne vriendschap aanbieden. Shakespeare raadt op eens, als bij ingeving, den naam van den hem geheel vreemden jongman (waarom toch die magnetische tour de force?), gevoelt zich wonderlijk tot hem getrokken, en hecht zich terstond aan hem met al de kracht zijner onbevangen, voor alle indrukken zoo
| |
| |
vatbare ziel. Deze wijze van het ontstaan der naauwe vriendschap tusschen shakespeare en lord southampton is wel zeker niet historisch, maar is toch - het karakter des dichters, voor zoo ver wij het kennen, in aanmerking genomen - psychologisch zeer wel te verdedigen. Uit zijne zeer waarschijnlijk aan lord southampton gerigte sonnetten blijkt het, welk eene innige, hartstogtelijke liefde de dichter voor dien jongen edelman koesterde: zoo zelfs, dat de uitdrukking zijner genegenheid, zijner jalouzy, zijner bekommering om wederliefde en vrees voor versmading, ons nu en dan meer zou doen denken aan de taal eens hartstogtelijken minnaars tegenover zijne beminde, dan aan die van den vriend tegenover zijn jeugdigen vriend en beschcrmer; - wisten wij niet, dat èn de smaak dier tijden, èn de vorm dier poëzij, zulke vrijheden en overdrijvingen aanmoedigden en vorderden. - Ook nog eene andere betrekking van shakespeare wordt ons in dit bedrijf onthuld. In de reeds genoemde sonnetten lezen wij van eene vrouw, op wie de dichter verliefd was, en die toch, volgens zijne eigen getuigenis, noch door ligchamelijke schoonheid, noch door zedelijke voortreffelijkheid, die liefde verdiende, hoewel zij een onwederstaanbaar overwigt op hem uitoefende. Die vrouw was gehuwd, en had hare gunsten ook nog voor anderen veil: immers shakespeare beklaagt zich, in diezelfde sonnetten, over een geheimen omgang tusschen zijn vriend en zijne beminde: iets, wat hij evenwel zijn jongen, schoonen, onwederstaanbaren vriend niet ten kwade duidt. Van deze dubbele betrekking, die geen der partijen in een bij uitstek gunstig licht vertoont, heeft ook de Duitsche schrijver gewag gemaakt, maar haar toch zooveel mogelijk verholpen. Rosaline, shakespeare's beminde, is bij hem eene jeugdige weduwe, eene schoone, gevierde, zeer ijdele en loszinnige vrouw, die in
shakespeare veel meer den bewonderden dichter en tooneelspeler dan den mensch bemint, wier liefde voor hem eigenlijk slechts een luim, een voorbijgaande gril is, die verdwijnt als zij een ander voorwerp voor hare vlugtige genegenheid gevonden heeft. In dien zin is zij ook hier, wat shakespeare haar in zijne sonnetten noemt, zijn kwade engel, die zijn goeden engel - zijn vriend - van hem vervreemd heeft. Met dien nieuw gevonden vriend, van wien hij geheel vervuld is, wil de dichter rosaline terstond in kennis brengen, wat zij evenwel volstandig weigert,
| |
| |
en lang blijft weigeren; gelijk ook southampton, van zijn kant, evenzoo van die kennismaking zich afkeerig betoont, even als rosaline bewerende, dat zijn voorgevoel hem zegt, dat daaruit niets dan onheil zal spruiten. Ondanks - neen juist uit hoofde van - dien wederzijdschen onverklaarbaren afkeer, rust shakespeare niet voor hij zijn vriend en zijne beminde tot elkander heeft gebragt, met het ongelukkige gevolg, dat nu beiden op elkander verlieven, en de arme dichter alzoo te gelijk zijn besten vriend en zijne beste vriendin - gelijk hij ze noemt - verliest. Nu schijnt mij deze rol voor shakespeare wel zeer dwaas, en is het, dunkt mij, haast niet te denken, dat een man van zooveel ondervinding en wereldkennis als hij, zelf zoo ijverig de hand zou leenen, om zich op zulke grove wijze te laten bedriegen. Als de dichter dat bedrog ontdekt, en op een feestavond in de tuinen van het koninklijk paleis hen beiden zich ziet verwijderen waar hij nadert, troost hij zich over zijn verlies en de grievende beleediging hem aangedaan, vrij gemakkelijk, gelijk hij het in zijne sonnetten ook doet: hier evenwel op gansch andere, vrij wat verhevener en poëtischer gronden. Hij wil de herinnering van die liefde, van die vriendschap bovenal, heilig bewaren als de herinnering van een schoonen vervlogen droom, en, los van de aarde, zich voortaan geheel en uitsluitend aan zijne kunst, aan de poëzij wijden: - een voornemen, waarin hij versterkt wordt door de verheffende en bezielende toespraak van eene gesluijerde dame (koningin elisabeth), die hem hare hulde brengt, zijne ware roeping wijst en den onsterfelijken lauwer des roems voorspelt. In geestdrift ontstoken door hare woorden, wordt hij dubbel gelukkig gemaakt door den terugkeer van zijn verloren geachten vriend, die, bij zijn aanblik door berouw overmeesterd, zich uit de armen der ijdele rosaline
heeft losgescheurd, en, om vergeving biddend, aan zijne voeten valt. Die vergeving wordt hem dadelijk geschonken, en shakespeare hernieuwt zijn vriendschapsverbond met den jongen lord, wien hij te gelijk verzekert, dat dit uur voor hem de aanvang is van een nieuw leven, dat hij uit een droom is ontwaakt en tot bewustzijn gekomen, dat rosaline voor hem niets meer is, en hij van nu voortaan zich onherroepelijk aan ééne geliefde verbonden heeft: de poëzij. Wat ontbreekt hem dan nu nog, hem, den gezegende met de uitnemendste der gaven Gods, hem,
| |
| |
gelukkig door het bezit van een wedergevonden, teeder-beminden vriend; hem, gevierd en gehuldigd door Engelands groote koningin; hem, voor wien de tempelen des roems en der fortuin zich gelijkelijk ontsluiten? Toch, als eene duistere schaduw bij al dien glans, rust daar nog altijd in zijne ziel de herinnering van het verlaten, ouderlijk huis, van zijne oude moeder, die om hem - haar verloren kind - treurt, van zijne vrouw en eigen kinderen: - en hij gevoelt zich ongelukkig, verlaten, alléén, als een balling in de wijde wereld. En juist nu is die smartelijke herinnering op nieuw in hem opgewekt. Een man, zijn eerst verstooten, doch later gelukkige medeminnaar bij rosaline, sir lucy van Charlecote, de zoon van dien edelman uit Stratford, in wiens park hij eenmaal wild stroopte en dien hij met zoo bittere epigrammen trof - die man, zijn vijand, heeft zijne familie bezocht om narigt van hem te brengen en in te winnen, ten einde zijn naam te schandvlekken bij zijne beminde en zijne aanzienlijke vrienden. En nu ontmoet hij dien man, die hem zegt hoe zijne ouders, hoe zijne vrouw over hem denken, en spreken, die hem bijna de vervloekingen zijner familie overbrengt, te gelijk met verwelkte bloemen, door zijne dochter voor haren vader bestemd, maar door sir lucy aan rosaline gegeven. Deze, met den nu zegevierenden Sir, daarbij komende, werpt den armen dichter al spottend die bloemen toe. Lord southampton wekt hem uit zijne droeve mijmering, en dringtwat hij reeds vroeger deed - bij shakespeare aan op eene verzoening met zijne familie, waarbij hij de rol van bemiddelaar wil op zich nemen. Die rol is lang niet gemakkelijk. Shakespeare's familie verkeert in treurige omstandigheden. Zijn vader, vroeger welvarend en aanzienlijk, heeft zijn wolhandel zien verloopen, zijn aanzien dalen, en is nu welhaast, in zijn ouderdom,
tot armoede gebragt. Wat erger is: het verdriet over den diepen val zijns zoons verteert en verbittert zijn hart en vergalt zijne levensdagen: die zoon is hem een gruwel, hij veracht en smaadt hem als een verworpeling, een booswicht, en wordt slechts noode weêrhouden hem te vloeken. Hij wil zijn naam niet hooren noemen; een boom, dien william geplant heeft, is hem een steen des aanstoots, en wil hij uitroeijen; de enkele gedachte, dat die ontaarde zoon - een tooneelspeler en tooneeldichter - ooit weder de vaderlijke woning zou durven betreden, vervoert hem tot hevigen toorn. Shake- | |
| |
speare's vrouw is voor hem volmaakt onverschillig: zij was overtuigd, dat hun huwelijk een onberaden, alleen door omstandigheden geboden stap was, en vindt het beter zoo als het nu is. Slechts zijne moeder blijft hem nog liefhebben, blijft zijne misstappen en zijn, ook in haar oog zondigen, levenswandel betreuren, terwijl zij nog altijd het goede van hem gelooft, het beste van hem hoopt, en gretig luistert naar de verhalen van zijn stijgenden roem. - Nu zal lord southampton het stugge gemoed van john shakespeare buigen, en den ouden puritein, wien alle tooneelspel en poëzij een gruwel is, verzoenen met zijn zoon william, den tooneelspeler en dichter. Hij vermomt zich als een jong koopman in wol, die, om zaken te doen, uit Londen komt, en vervoegt zich dus bij john, met wien hij, na veel moeite, over een naamgenoot, zekeren william shakespeare, een beroemden tooneeldichter, begint te spreken. De oude man wil daar niets van hooren, wijst de eer van zulke verwantschap van zich af, en kan maar niet gelooven, dat die william de gunsteling van edelen en grooten, ja zelfs van de koningin, zou zijn. Henry beweert dat het zoo is; en om hem te bewijzen hoever deze tooneeldichter boven
zijne voorgangers staat, declameert hij voor den ouden john dat (zeker overschoone) fragment uit den Henry V, als de koning, op den avond vóór den slag bij Agincourt, lord westmoreland, die naar versterking uit Engeland had gewenscht, antwoordt. Het blijkt, dat de begaafde lord eene bij uitstek gelukkige keus uit den rijken schat der poëzij zijns vriends heeft gedaan, en dat bij den ouden, stuggen puritein de liefde tot zijn land de eenige kwetsbare plek was. Althans de uitwerking dier declamatie is verwonderlijk groot. In de hoogste opgewondenheid, ja buiten zijne zinnen van verrukking, roept de straks zoo koude en der poëzij zoo vijandige man om zijn zwaard en lans; hij wil naar buiten, hij wil vechten, hij schreeuwt en lacht, en weet niet meer wat hij doet! Henry moet hem tot bezinning brengen: dan wil hij den man zien, die zulke verzen schrijven kon, hem toejuichen, hem de handen kussen! Als zijn william dát kon .... Men begrijpt het overige. William is natuurlijk met lord southampton medegekomen en wordt nu binnengeleid, waarop dan een algemeen herkenningsen verzoeningstooneel volgt, en het geheel besloten wordt met
| |
| |
eene soort van ovatie, william shakespeare door de inwoners van Stratford bereid.
In hoeverre nu deze plotselinge ontknooping ongedwongen en natuurlijk zij te noemen, en of het waarschijnlijk zij te achten, dat een man, zoo als john shakespeare door het gansche stuk voorgesteld wordt, alleen door de voordragt van een twintig- of dertigtal verzen - die toch tot zijn toestand niet in de minste betrekking staan - zóó kan worden vermeesterd, dat hij eensklaps in volslagen tegenspraak handelt met geheel zijn vroeger karakter: - dit alles moge de lezer zelf beslissen. De maatstaf ter beoordeeling van dramatische poëzij is heden ten dage zoo bijzonder, en het jagt maken op treffende situaties en schitterende effecten eene zoo algemeene en aanstekelijke kwaal, dat wij, om wat ons in deze ontknooping minder geviel, een overigens in vele ópzigten zeer verdienstelijk stuk niet zouden willen veroordeelen. - Eene andere en meer belangrijke bedenking betreft de rol, in dit stuk aan shakespeare zelven toebedeeld. Reeds dat hij zich zoo onnoozel laat bedriegen door twee menschen, aan wie hij zijn volle vertrouwen geschonken heeft, kan onze belangstelling in hem juist niet doen klimmen; maar erger is het, dat hij eigenlijk in het geheel niets uitrigt. 't Is waar, om hem beweegt zich de geheele handeling, maar aan die handeling neemt hij luttel of geen aandeel: hij filosofeert en fantaseert zeer schoon, maar hij handelt niet. Anderen zorgen en overleggen voor hem; anderen bereiden zijne verzoening met zijne familie: hij doet - of liever hij laat met zich doen - wat men verlangt. In een geheimzinnigen nimbus gehuld, zweeft hij bestendig in eene hoogere, eenigzins fantastische sfeer, waarheen de anderen met eerbiedige bewondering opzien, zonder dat hij zelf in hun midden afdaalt. Hij is eene groote, verhevene gestalte, gezien in de schemerende verte eener heilige vereering: de wondergroote dichter, dien het nageslacht huldigt; hij is geen mensch van gelijke beweging als wij, allerminst de gezonde,
krachtige, tot ruwheid toe natuurlijke en vrolijke Engelschman der zestiende eeuw, de man van de wereld, die het werkelijke leven zoo volmaakt goed kende en er zich zoo geheel in te huis gevoelde. Maar dit onbestemd-nevelachtige, dit werkelooze, dit gebrek aan initiatief (vergeef het vreemde woord) in het karakter des helds, hangt zamen met het algemeene gebrek van het
| |
| |
geheele stuk: dat er zoo weinig in gehandeld en zoo veel in geredeneerd wordt. De schrijver-zelf erkent dit gebrek, en tevens dat hij het niet weet te verhelpen. Hij meent echter, dat dit niet wel anders kon: immers om het publiek te doen begrijpen, dat de held van het stuk een groot dichter is, dient men het hun te zeggen, daar het niet mogelijk is shakespeare's werken op het tooneel voor te lezen, en men niet kan veronderstellen dat alle toeschouwers het uit zich-zelven zullen weten. Eens dichters daden zijn zijne woorden: zoo is het dan noodig den man zelven veel te laten spreken, opdat hij uitstorte wat in hem is; en anderen veel over hem te laten spreken, opdat die zeggen, wat welstaanshalve in zijn eigen mond niet voegen zou. - Maar, mag men vragen, is het dan de roeping der dramatische poëzij, aan een onkundig publiek te beduiden: de man, die als held van dit stuk optreedt, was in zijn tijd een groot dichter? Wilt gij, in uw drama, den dichter schilderen of den mensch? Indien gij den dichter wilt schilderen, toon hem ons dan in den strijd zijner wording, in den kamp met vijandige magten in en om hem, die zijne ontwikkeling, zijne vlugt belemmeren, beperken, maar die te gelijk zijne krachten verdubbelen, en waarover hij zegeviert of waarvoor hij, als voor de magt des noodlots, roemrijk bezwijkt. Maar uw shakespeare is als dichter gelukkig en gevierd, alles bewondert, alles huldigt, alles lacht hem aan: hij heeft een zijner onsterfelijke meesterstukken voltooid; de naijver en de laster verstommen en eene schitterende toekomst opent zich voor hem. Voorwaar, hier is geen stof voor eenig drama: en de voorstelling van den dichter zal zich - 't kan niet anders - moeten bepalen tot mededeelingen en uitweidingen over zijne verdiensten en zijn roem. Het is dus de mensch, die in uw drama moet optreden, en de belangstelling wordt opgewekt, niet voor den gevierden dichter, maar voor den man, die zich te midden van
al dien glans en al die genietingen, toch eenzaam en ongelukkig gevoelt, omdat hij een balling is uit het ouderlijk huis en de vadervloek dreigend boven zijn hoofd zweeft. Dat is eene schoone gedachte, waaruit een heerlijk drama zich ontwikkelen kon. Die innerlijke tweespalt in zijn eigen gemoed, waarvan de uitwendige breuk slechts gevolg en beeld is, moet gestild; de schuld, die zoo zwaar op hem weegt, moet geboet en weggenomen, opdat de harmonie des levens
| |
| |
in die ziel worde hersteld, en ook de dichter zijne volle vlugt neme. En toch, shakespeare doet hier niets, volstrekt niets, opdat deze uitkomst verkregen worde; integendeel, slechts met moeite laat hij zich door zijn vriend overhalen om mede naar Stratford te gaan, opdat hij door diens bemiddeling met zijne familie verzoend worde. - Het thema is schoon en voortreffelijk, maar, dunkt mij, de uitwerking schiet te kort. - En dit is jammer van een stuk, dat zich door ernstige studie en vele uitmuntende hoedanigheden boven zeer vele anderen gunstig onderscheidt, en waaraan wij, ook ondanks deze fout, een goed onthaal op onze schouwburgen toewenschen, waar men in den regel met vrij wat slechter kost wordt tevreden gesteld. - Bovenal vereenigen wij ons van ganscher harte met den wensch van den vertaler, dat de opvoering van dit stuk iets moge bijdragen tot de verzoening van het publiek met den grooten dichter, wiens onthaal ten onzent zoo veel te wenschen overlaat, en wiens poëzij voor het hedendaagsch geslacht niet te genieten schijnt. - Den Heer roobol zij ten slotte dank toegebragt voor zijne zuiver Hollandsche vertaling: eene uiterste zeldzaamheid waar het een tooneelstuk geldt.
j.m.
|
|