hoog gewaardeerd door allen die, even als hij, afkeerig van twisten en partijschappen, het ware Christendom liefhebben, en getuigende van een geest die zeldzaam onder geleerden, vooral mannen van zijn vak, wordt aangetroffen. In warme, bezielde, echte hartetaal heeft hij zijne overtuiging aangaande de levenwekkende en levenonderhoudende kracht van het Evangelie daarin neêrgelegd, op eene wijze zoo ver verwijderd van alle schoolsche stijfheid of geleerdheid, dat het eerder eene vertrouwelijke mededeeling scheen van den broeder aan den broeder, of van den vriend aan den vriend. De welsprekendheid, de aangename wijze van zich uit te drukken en zijne gedachten in behagelijke vormen te kleeden, erfelijk naar 't schijnt in zijn geslacht, had zich ook in dit geschrift niet verloochend. Van daar dat het iets bijzonder aantrekkelijks had en heeft, inzonderheid voor den jeugdigen mensch, en de Schrijver er in wijden kring, meer welligt nog dan hij zelf dacht, veelvuldig nut mede heeft gesticht.
Vier jaren zijn er verloopen, sedert de Hoogleeraar op zoo treffende en innemende wijze zijne overtuiging over Geneeskunde en Christendom heeft uitgedrukt. In die jaren zijn de vijandelijke woelingen van ongeloof en bijgeloof, welke de Schrijver zich toen geroepen voelde te bestrijden, niet verminderd (integendeel, zij woeden steeds heviger voort), maar is hij zelf in zijne overtuiging aangaande het onmisbare en volstrekt onontbeerlijke van het ééne groote geneesmiddel tegen de kwalen en jammeren des tijds dagelijks meer en meer versterkt. Daarbij is een broeder, een hoog- en rijkbegaafde broeder, de vriend en vertrouwde zijns harten gedurende een lange reeks van jaren, hem ontvallen. Een en ander heeft hem bewogen op nieuw de pen op te vatten, en het veld der meer exacte wetenschappen voor een poos verlatende, nogmaals de banier te planten op een gebied tot welks opsporing en betreding de omgang met zijn overleden broeder zelven, gelijk hij blz. 3 getuigt, hem 't eerst heeft aangedreven. De vruchten van deze zijne jongste nasporingen en overpeinzingen heeft hij zamengevat onder den wel wat vagen titel van Levensstudiën. Eigenlijk is dus dit zijn geschrift niet iets nieuws, maar veeleer eene voortzetting, eene uitbreiding, een tweede Deel, als gij het zoo noemen wilt, van zijne Anthroplogie. Tusschen beide geschriften bestaat dan ook een naauwe graad