spreekwoorden, aan alle talen eigen - er is toch een tal, tegenover welker vermeende waarheid andere staan, die het tegendeel als waar aangeven: L'habit fait le moine (kleêren maken den man), en l'habit ne fait pas le moine ('t zijn niet allen koks, die lange messen dragen) - zijn we 't toch eens met den Verzamelaar dezer Collection de proverbes, dictions et adages, dat het nuttig is ze te kennen, en men, daarmede onbekend, niet geacht kan worden eene taal te verstaan.
Van daar, dat we met hem gelooven, dat zijn arbeid nut zal kunnen stichten; slechts meenen we, dat hij wat keuriger had kunnen zijn bij de keuze, en het boek een wat minder lijvig aanzien had kunnen geven, zonder dat daarom zijn werk in waarde verminderd ware. De volgende b.v. (bl. 2): Laissez faire à Dieu (,) qui est homme d'âge; bl. 7: Ordure de chien et marc d'argent seront tout un au jour du jugement; bl. 14: Celuilà est bien mon oncle, qui le ventre me comble; bl. 16: A quelque bien sert la fiente, vermeerderen, dunkt ons, de waarde van 't werk niet.
Verder merkten we eenige op, waarvan de vertaling, gelooven we, niet de juiste is. Op bl. 2, b.v., lazen wij: Dieu donne le froid selon la robe, God verzacht den wind voor het geschoren lam (= A brebis tondue Dieu mesure le vent), waarvoor wij liever geschreven hadden: God geeft kracht naar kruis. Pour l'amour du saint on baise les reliques: ter wille van den heilige vereert men de reliquiën; waarvoor wij liever het spreekwoord van vader cats genomen hadden: Om den wille van het smeer, likt de kat den kandeleer. Op bl. 9: Pour connaître un homme il faut manger un minot de sel avec lui: in tijd van nood leert men 't best iemand kennen (= on connaît le véritable ami dans le besoin), 't welk wij vertaald achten door: om iemand goed te kennen, moet men een schepel zout met hem eten. Op bl. 15: Bon sang ne peut mentir: zuiver bloed liegt niet. Dit had, gelooven we, moeten zijn: 't bloed kruipt waar 't niet gaan kan. Zoo vonden we er meer.
Eindelijk hebben we eigenlijk geen vrede met die berijmde vertalingen (ze deden ons telkens aan ulevellenversjes denken), die hier in menigte gevonden worden, bl. 11: Die een vrouw heeft te bewaken, Kan slechts weinig ruste smaken; bl. 13: Een kind, te veel gestreeld, gevierd, Wordt slecht geleerd en slecht bestierd; - Al schenken kind'ren veel genot, 't Gemis