iets goeds.’ Ref. hoopt en vertrouwt dat deze vreugde den waardigen Schrijver bereid zal zijn; hij zelf ten minste durft met volle ruimte verzekeren: ‘het is iets goeds.’
Ja, zelfs iets zeer goeds. Is e.e. u bekend? Hij gaf, een paar jaren geleden, te Haarlem, bij j.f. van dobben, een dergelijk werkje, als het nu aangekondigde, in 't licht, dat getiteld is: Stille Uren. Ook is het deksel der anonymiteit, dat op deze werkjes rust, voor velen weggenomen en de naam des Auteurs geen onbekende meer. Verbood de kieschheid niet dien te noemen, zoo zou hier die staan van een predikant, die, zoo vaak hij optreedt, velen tot zich trekt en de ware vrucht der verkondiging van het Evangelie zeker niet mist. Heil den zoodanigen!
Zoo als hij spreekt zoo schrijft hij. En wat is het bekoorlijke, dat zijne taal kenmerkt? Behandelt zij piquante onderwerpen, strijdvragen van den dag? Of is zij min of meer van die Kraftsprache, dat mengsel van schitterende beelden en puntige gezegden, waardoor zoo menigeen zich laat meêslepen zonder dikwijls den waren zin der woorden te vatten en zonder te onderzoeken of zij niet alleen klank hebben? Niets van dat alles. Het oude, het versletene denkbeeld wordt door dezen Schrijver gebruikt, maar zóó gebruikt, dat het eenvoudig hart, niet in den zin van het domme, onverstandige, er door geroerd en verteederd wordt; het krijgt den Schrijver lief, en, wat nog meer zegt, en zeker hem ook het allermeest waardig is, het krijgt de zaak lief, waarover hij schrijft. Kunt gij ouder, versletener denkbeeld u voorstellen dan dat het leven eene reis is naar het vaderlijke huis? Dat alom bekende thema wordt in dit regt stichtelijke boekje op allerlei wijzen gevariëerd in korte, eenvoudige proza-stukjes, en dan nog op schijnbaar alledaagsche wijze. De opschriften toch dezer stukjes luiden: Te huis; Waarheen? Bezwaren; Genoegens; Rustpunten; Uren des gebeds; Dagen van krankheid; Het licht op den levensweg; Met blijdschap reizen; Reisgenooten; Een Reislied; Nog een reislied; Reizigers; De waardij van de hope der zaligheid op de levensreis; Het einde; Gewigtige wenken; Dagelijksche herinneringen; Drie vragen, dagelijks te herhalen; Gedachten; Uit het leven.
Nu wil Ref. niet loochenen, dat deze en gene den Schrijver niet met regt de vermaning zou mogen toevoegen: