te deelen. Het is zoo, dat hier en daar door enkelen met onbedachtzaamheid wordt gesproken, dat sommigen al te spoedig gevolgtrekkingen maken van stellingen, die nog niet voldoende bewezen zijn; maar heeft niet elke wetenschap en elke rigting zich over dergelijke uitspattingen te beklagen? Wij durven van hem in gevoelen verschillen, wanneer hij beweert, dat aan de nieuwere theologen over het algemeen òf diepte en omvang van kennis, òf heilige, zedelijke ernst en warme religieuse zin ontbreekt, òf dat zij dit alles te zamen missen. Wij kennen te velen, ook onder de korypheën der nieuwere theologie, geheel anders, om ons niet met kracht tegen zulk een oordeel te verzetten, en schrijven het aan onbekendheid met den persoon dier mannen toe, dat Ds. j. zulke weinig vleijende gedachten van hen koestert. Van daar dan ook, dat hij zijnen vriend durft voorspellen, dat de werking en invloed der nieuwe theologische rigting binnen tien jaren zal zijn uitgewischt. Ja, zoo zeker is de Schr. van zijne opvatting der Bijbelsche geschiedenis, dat hij aan de historische kritiek volkomen vrij spel wil laten, maar dan ook vertrouwt, dat, hoe meer zij door een goeden geest geleid, aan hare pligten getrouw is, des te meer ook de echtheid en waarheid der bronnen zal bevestigd worden.
Van heeler harte wenschen wij Ds. j. toe, dat het hem gegeven worde, het tiental jaren, waarvan hij spreekt, te beleven; maar wij betwijfelen het zeer, of in 1868 de nieuwe rigting der theologie tot de geschiedenis zal behooren. Integendeel, wij verwachten andere en betere dingen. Gaat zij voort op den weg, dien zij bewandelt, met onverschrokken moed, zonder zich door het ongunstig oordeel, dat oprijst van vele kanten, te laten verbijsteren, maar tevens met heiligen ernst en vromen zin, alleen naar waarheid strevende, dan zal, vooral het gedeelte der theologie, waarover onze Schr. handelt in dit Eerste Stuk, het openbarings-begrip des Ouden Testaments al meer en meer in een helder licht worden gesteld en met juistheid kunnen worden beoordeeld. Het is, naar onze meening, een hoogst belangrijk, maar ook een hoogst moeijelijk vraagstuk. Alleen een onpartijdig en grondig onderzoek zal in staat zijn het op te lossen. Onbevooroordeeld moeten de oude oorkonden der gewijde geschiedenis worden in oogenschouw genomen, met de vraag, wat daarin tot het