of noodzakelijke om zich deze monographie aan te schaffen. En hiermede kon zich Ref. zoo tamelijk ontslagen rekenen van zijne taak, wanneer hij niet vreesde, dat wie nog soms deze aankondiging lezen mogt, beweren zou, dat hij zich ook na het aangevoerde al te ligtvaardig daarvan had afgemaakt.
Zoo mogen dan nog eenige weinige woorden volgen.
Waarom de Schr. toch wel voor dissertatie een onderwerp ter behandeling genomen heeft, dat hij niet naar behooren, niet eens naar eigen wensch kon afwerken? Bij het bewerken van zijne stof begreep de Schr. toch, dat hem noch een voldoend aantal exemplaren van de te onderzoeken planten, noch de schrijvers, die over dezelfde stoffe vóór hem geschreven hadden, ter dienste stonden. 't Is waar - het spreekwoord: ‘Bezint, eer gij begint’, is bij het schrijven van eene dissertatie maar half van toepassing, want men kan zich zóólang bezinnen, totdat men niet meer durft te beginnen, en wanneer dit eerst met één onderwerp plaats gevonden heeft en later met een tweede of een derde, voert eene soort van wanhoop, baloorigheid of het dringen van den tijd wel eens tot een vierde, dat nu maar per se doorgezet moet worden. Of dus de Heer v.h. zich vóór het schrijven zijner dissertatie niet bezonnen heeft, of integendeel al te veel, zouden we niet durven beslissen. Dat de Schr. weinig exemplaren ter beschikking gehad heeft voor zijn onderzoek zal ook wel de reden zijn, waarom hij bij het bepalen van de waarde en beteekenis der verschillende deelen van de zoo onregelmatige bloem der Zingiberaceae grootendeels alleen zijne toevlugt genomen heeft tot de vergelijkende ontleedkunde der planten. Zóó werd veel in de zamenstelling dier bloem opgehelderd uit hetgeen men vindt bij verwante familiën, de Marantaceën en Musaceën, of zelfs bij de in een meer verwijderden graad van verwantschap staande Orchideën. - In eene van de theses, die de Schr. bij zijne bevordering tot Phil. Nat. Doct. verdedigen wilde, drukt hij als zijne overtuiging uit, dat de Zoölogie heden ten dage meer belang heeft bij het kennen van de ontwikkelingsgeschiedenis der reeds bekende soorten dan bij de beschrijving van nieuwe. Meent de Schr. dat dit
voor de Botanie niet evenzeer geldt? Of is de Botanie nog niet verder dan op het standpunt van vergelijkende ontleedkunde? Wordt de genetische methode daar nog niet in hare waarde erkend? Of wanneer