genoeg toe zijt, eene voelbare en daardoor voor hem meest oorbare les geeft, ten einde hij u - en ook anderen, die minder sterk zijn dan gij - in 't vervolg van 't lijf blijve?
Tweede bezwaar. 't Is door de SS. zelven met lofwaardige naauwkeurigheid aldus geëxponeerd: ‘Met de orthodoxen is toch niets te beginnen en al wat gij doet is vergeefsche moeite, terwijl uwe Unie niet anders dan eene Unie tusschen reeds lang geüniëerden wezen zal!’ En nu zien wij maar niet, dat de HH. p. en k.v.h. met eenige klemmende reden deze bedenking hebben ontzenuwd, die integendeel tot dusverre door den uitslag volkomen is gestaafd. Men werpe ons niet tegen, dat immers beets, heldring, chantepie de la saussaije de Unie aanvaard hebben. Die mannen droegen vóórlang de Unie in hun hart: zij zijn, getuigen hunne schriften, nooit of nimmer echte orthodoxen geweest. De echte orthodoxe zegt, even als de echte volgeling van Rome, de woorden van Pseudoathanasius na: ‘Dit is het algemeen geloove, hetwelk zoo wie niet getrouwelijk en vast gelooft, die zal niet mogen zalig zijn.’ Met denzulke, 't zij Orthodox of Roomsch, is, zoo van zijne als van uwe zijde, geene Unie mogelijk of zelfs geoorloofd; wie echter over de zaligheid der ‘ketters’ anders en beter heeft beginnen te denken, die is alreeds - ware 't ook buiten zijn weten en wil - van de Orthodoxe of Roomsche tot de Liberale vlag overgegaan, en met dien zijt ge bijgevolg zonder Unie geüniëerd!
Toch achten we de zaak der Unie veelzins belangrijker dan het boek der Unie. Eene vereeniging, die, ten ruimste genomen, nog maar twee jaren bestaat, die, bij tamelijk vele leden, toch op hare vergaderingen slechts weinige comparanten geteld heeft, en, ten deele misschien dáárvandaan, voor alsnog niets aanmerkelijks heeft uitgerigt, kan niet reeds in voorraad eene geschiedenis hebben, en allerminst eene, die honderd-zeven-en-zeventig bladzijden beslaat! Foei, wat langwijlige omhaal! wat een vervelend redeneren zonder genoegzame feiten! Ja, en die weinige feiten dan nog van al hunne historische merkwaardigheid beroofd, door o.a. op bl. 93-95, naar 't schijnt uit kleingesstige angstvalligheid, den inhoud der discussiën zoo kort en onbeduidend mogelijk op te geven, en de namen der discutiënten - die immers in 't publiek waren opgetreden - ten zorgvuldigste te vermijden! Waarlijk, het uit ch. de la