en aan ‘de Eigenzinnige (schets van Italiaansche zeden)’, want wie uit die verhalen zeden van volkeren wil leeren kennen, gebruikt wel een zeer langen omweg en komt nog niet tot zijn doel.
Vóór eenigen tijd las men eene advertentie in het Handelsblad, waarbij de Uitgever verzekerde, dat ‘De Globe’ niet afgeleefd is. Hoewel het oordeel van den Ref., naar aanleiding van het bovenstaande, niet al te gunstig kan zijn over ‘De Globe’, zoo als dat tijdschrift tegenwoordig bestuurd wordt, komt hem dat andere oordeel evenwel al te ongunstig voor. Want behalve verschillende belangrijke mededeelingen over de Molukken, door den Heer j.b.j. van doren, van wien wij ook ten vorigen jare vele oorspronkelijke bijdragen vermeld hebben, vinden we vele andere, hoogst lezenswaardige stukken. Maar waarom zijn zij niet alle zoo, en waarom wordt niet bijzonder, en meer dan thans geschiedt, ook in de belangrijke mededeelingen op beknoptheid gelet, om van het vele wetenswaardige, dat ‘De Globe’ zich voorstelt ten onzent ter algemeene kennis te brengen, zooveel mogelijk te kunnen mededeelen? De wijze waarop dit tijdschrift thans bewerkt wordt, doet te veel denken aan het vroegere standpunt der geographie (in den ruimen zin des woords), toen men alleen nu en dan meestal losse berigten van reizigers over vreemde landen en volken bekomen kon. Thans, nu in alle rigtingen geregeld en op wetenschappelijke wijze navorschingen geschieden over de aarde en hare bewoners, moet ook ‘De Globe’ trachten te beantwoorden aan de eischen die aan een dergelijk tijdschrift gedaan kunnen worden. Een verjongd leven moet in hare bladen zigtbaar worden. Dat kan alleen worden bereikt, wanneer zij uittreksels levert - en om den overvloed van stof zoo beknopt als de duidelijkheid toelaat - van het wetenswaardige, dat in de binnen- en buitenlandsche tijdschriften en werken geleverd wordt over land- en volkenkunde. Zoovele degelijke stukken zou men kunnen aanwijzen, die ook hier te lande zeker gretig gelezen zouden worden, dat men waarlijk niet begrijpt, hoe er aan minder degelijks in ‘De
Globe’ zooveel plaats gegund is. Zeker zou het meer kosten van redactie vereischen, maar zou de Uitgever niet eens de proef willen wagen, of een vermeerderd debiet die kosten niet ruimschoots vergoeden zal? Bij de tegen woordige halfslachtigheid kan ‘De Globe’ alleen slepend en kwijnend haar leven voortzetten, totdat het eindelijk eens verdrongen zal worden door een nieuw tijdschrift, dat het ware standpunt begrijpt.
Vooral ook voor uitheemsche woorden verzoekt de Ref. overigens eene betere correctie.
z.
s.