beschamende belijdenis, dat wij in dit opzigt voor andere natiën, met name voor de Fransche, moeten onderdoen, bij wie de schrijf- en de spreektaal niet, gelijk bij ons, door eene wijde klove van elkander gescheiden zijn, maar doorgaans één enkel en wel een sierlijk geheel uitmaken. Vanhier dat ook de hulpmiddelen bij ons nog gebrekkig zijn die er vereischt worden om hierin verbetering aan te brengen. Op het gebied der spraakleer zijn, inzonderheid in de laatste jaren, door den verdienstelijken arbeid van den heer brill en anderen, wel groote vorderingen gemaakt, maar hoe ver staan wij in dezen nog bij andere natiën, bij de Duitsche b.v. ten achteren! Hoe vele jaren zullen er nog moeten verloopen, eer wij ons in het bezit van een Woordenboek mogen verheugen, dat den rijken taalschat van Nederland voor den inboorling zoowel als voor den vreemdeling ontsluit. En eer wij ons op zulk een werk kunnen beroemen, den onvermoeiden arbeid onzer voortreffelijkste taalgeleerden overwaardig, hebben wij niet het regt buitenlandsche geleerden, die onze taal alleen door het bestuderen van hare gedrukte voortbrengselen kennen, zoo als de gebroeders grimm, te beschuldigen over de blijken eener gebrekkige kennis van die taal, welke zij in hun beroemd ‘Deutsches Wörterbuch’ hier en daar aan den dag leggen. Kunnen wij ook eenig geschrift aanwijzen, dat zelfs maar eenigzins kan worden vergeleken met den arbeid, dien een eberhard-maass en anderen voor de synonymiek der Duitsche, en een lafaye, door het Instituut bekroond, voor de Fransche taal hebben geleverd! Hoe gering is ook de hoop, dat deze gapingen op eene voldoende wijze zullen worden aangevuld, zoolang onze voornaamste taalgeleerden aan de eerste wetenschappelijke instelling onzes lands - op eene indedaad weinig stichtelijke wijze - blijven geschilvoeren over belangrijke punten onzer
linguistiek, zoo als b.v. over de onderlinge betrekking van onze spreek- en schrijftaal!
Niet beter is het gesteld met de uitspraakleer van het Nederlandsch. Hoe groot is niet de verscheidenheid van klanken, die aan onze letters òf afzonderlijk, òf in zamenvoeging met andere, gegeven worden, en hoe gaan de zoetvloeijendheid en de welluidendheid onzer taal maar al te zeer verloren door de plompheid en ruwheid van uitspraak, die niet alleen in de achterhoeken onzer provinciën, maar ook onder de ge-