Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858
(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 415]
| |
schillende stichtingen en liefdadige vereenigingen op te noemen en te beschrijven. Achtereenvolgens wordt van het Juffer Fette Alberda Gasthuis, het vrouw Frunsens of Geertjen Schilts Gasthuis, het Vrouw Wilsoors Gasthuis, de Scheunings- en Zeylsgasthuizen, allen inrigtingen, welke men in onze Hollandsche steden hofjens noemt, het merkwaardige medegedeeld, alsmede het gesticht ter huisvesting van bejaarde onderwijzers, onderwijzers-weduwen en onderwijzeressen gememoreerd. Een uitgebreider berigt wordt ons geschonken van het Instituut voor Doofstommen, dat sieraad van Groningens liefdadige gestichten. Met belangstelling zal men ongetwijfeld de bladzijden hieraan gewijd lezen. Misschien kan het zijn nut hebben, dat ik hier de woorden overschrijf, welke Dr. diest lorgion aanhaalt uit eene circulaire, welke onlangs verspreid is; hoe meer publiciteit zoo iets verkrijgt des te meer kans heeft het zijn doel te treffen: ‘Deze vermindering (zoo leest men daar aangaande het tot op twee derde verminderde aantal leden), gevoegd bij den hoogen prijs der eerste levensbehoeften gedurende de laatste jaren, heeft op den finantiëlen toestand van het instituut eene hoogst nadeelige uitwerking gehad, en oefent ook thans nog daarop zulk een ongunstigen invloed uit, dat, komt hierin geene verandering, het instituut welligt, tot zijn voortdurend bestaan, te eeniger tijd zal genoodzaakt zijn om in de toelating der kweekelingen beperkingen te maken, en niet meer, zoo als thans, alle doofstommen uit geheel ons land, die zich bij hetzelve aanmelden, en welke zich in den ouderdom, voor onderwijs vatbaar, bevinden, zonder eenig onderscheid van godsdienstige gezindheid, vermogen, stand of geboorteplaats, gelijkelijk op te nemen. Moge echter de weldadigheid onzer landgenooten dit vóórkomen, en moge elk, wiens middelen zulks slechts eenigzins toelaten, tot dat einde zijne bijdrage doen en alzoo toebrengen tot het lenigen der ramp van die diep ongelukkigen, wier toestand slechts voor verzachting vatbaar is, maar welker lot door geene schatten ter wereld aan dat van den armsten hoorende gelijk kan worden gemaakt.’ Hiermede zijn de liefdadige inrigtingen afgehandeld, en komen aan de beurt de inrigtingen ter bevordering van wetenschap, kunst en maatschappelijk bedrijf. De hoogeschool en het gymnasium waren reeds in vroegere bladzijden behandeld; hier maken de lezers kennis met het genootschap Pro excolendo | |
[pagina 416]
| |
jure patrio (het oudste der geleerde genootschappen in Nederland), de akademie van beeldende kunsten, bouw-, toegepaste werktuig- en zeevaartkunde, onder den naam Minerva, het kunstlievend genootschap ter bevordering en aanmoediging van teeken- en schilderkunst, onder den naam Pictura, het genootschap ter bevordering van natuurkundige wetenschappen, de kweekschool voor onderwijzers (bij welker vermelding de S. eene opgave voegt van de scholen voor lager onderwijs), de landhuishoudkundige school, terwijl op de laatste pagina dezer Aflevering eene opgave gevonden wordt van de Groningsche fabrieken. De groote platte grond der stad Groningen welke er bij is gevoegd, verdient allen lof, en strekt aan teekenaar, lithograaf en uitgever tot eer. Met de veertiende Aflevering is de veelomvattende arbeid van den heer diest lorgion voltooid. Daarin vindt men eerst gewag gemaakt van de belangrijke verbetering, welke de Groningsche handel naar alle verwachting zal ondergaan door de algemeene verbetering der scheepvaart-kanalen, waarbij al de voorgenomen werken, welke daartoe betrekking hebben, worden genoemd; natuurlijk wordt, waar van voorgenomen of gewenschte verbetering sprake is, het aanleggen van spoorwegen niet verzwegen, en eene uitvoerige mededeeling wordt den lezers geschonken omtrent de verschillende pogingen ten dien einde aangewend, welker laatste (het zich wenden tot den Koning door de Provinciale Staten) een gelukkigen uitslag schijnt te beloven. Na vermelding van de bestaande telegraaflijnen, deelt S. een en ander mede aangaande de inrigtingen tot uitspanning, welke in Groningen worden gevonden. Onder de geschiedkundige bijzonderheden omtrent den Stads Schouwburg door den heer lorgion hier medegedeeld, is vooral merkwaardig de vermelding van een twist in 1683 ontstaan tusschen de stedelijke regering en den kerkeraad betreffende het al of niet dulden van het geven van tooneelvoorstellingen; door deze mededeeling wordt den lezer gelegenheid gegeven om zich eenig denkbeeld te vormen omtrent de betrekking, waarin in dien tijd kerk en staat tot elkander stonden. Het laatste hoofdstuk, het twintigste, vormt een aanhangsel op de Beschrijving van Groningen, en bevat de vermelding van verbeteringen, welke verscheiden kerkgebouwen in de laatste jaren hebben ondergaan en van nog een paar zaken, welke | |
[pagina 417]
| |
voorgevallen zijn sedert de schrijver de uitgave van dit werk begon, en niet vergeten mogten worden. Zoo heeft dan Dr. diest lorgion zijn belangrijk werk ten einde gebragt; dat is eene gelukwensching waard zoowel voor den schrijver, als voor de inteekenaars, wier geduld met de uitgave dezer Beschrijving wel op wat harde proef is gesteld, ofschoon deze laatsten ook wel zullen inzien, dat naauwkeurigheid en volledigheid bij een werk als dit moeijelijk met spoed in de bewerking kunnen gepaard gaan. De bekwame schrijver beleve veel voldoening van zijnen arbeid, en voele zich daardoor aangespoord het terrein waarop hij getoond heeft zich zoo goed te kunnen bewegen niet te verlaten, maar nog menigmaal anderen in de gelegenheid te stellen van zijne historische kennis te profiteren. - Den uitgever, den heer h.r. roelfsema, zij ook veel succes gewenscht op deze gewigtige onderneming; hij heeft aan het werk van den heer lorgion een vorm geschonken, zoo als de inhoud verdient.
|
|