Gerardi Magni epistolae XIV, e codice Regio Hagano nune primum editae et perpetua annotatione, qua melius et ipse et tempora ejus cognoscantur, instructae a J.G.R. Acquoi. Amstelodami, apud H.W. Mooy. 1857. f 1-
Al wie bekend is met het werk van delprat over geert groote en de Fraterhuizen, waarvan in 1856 de tweede, veel vermeerderde druk in het licht verscheen, zal met vreugd de uitgave dezer brieven begroeten. Het was naar aanleiding van genoemd werk, dat de heer acquoi werd opgewekt, om deze brieven te verzamelen en in het licht te geven. Tot nog toe lagen zij in handschrift op de koninklijke bibliotheek te 's Hage, maar waren door niemand als bron der vaderlandsche kerkgeschiedenis gebezigd. De heer delprat was de eerste, die dezen schat voor zijn werk heeft geopend. Doch het was slechts weinig, dat hij daaruit heeft medegedeeld, zoodat de schrijver van het Specimen, dat wij voor ons hebben, op aanraden van zijnen leermeester moll, de uitgave van 14 der brieven van gerardus magnus tot het onderwerp van zijn proefschrift koos, waarmede hij tot Doctor in de theologie werd bevorderd.
Met groote naauwkeurigheid wordt eerst door hem het Handschrift beschreven, en uit de weinige bladzijden, hieraan toegewijd, blijkt ons reeds, hoe hij zich met zorg en ijver tot zijnen arbeid heeft toegerust. Vraagt men naar het doel der uitgave, hij antwoordt daarop, dat hij daardoor eenig meerder licht hoopt aan te brengen tot hetgeen reeds omtrent groote bekend is, en eenige niet onbelangrijke bijdragen te leveren