| |
Korte mededeelingen.
De Boekhandelaar p.m. van cleef, j.z., te Hilversum, maakte zich dezer dagen bij zijne landgenooten verdienstelijk door hun in VIII en 156 kl. 8vo. bl., à f :-75, een wèl betrouwbaren Gids op den Levensweg aan te bieden. 't Is een dichtbundeltje, 't geen hij onder dezen naam bij u introduceert,
| |
| |
en 't bevat niet minder dan 71 Zangen van Troost en Vrede, door paul gerhard, martin luther, klopstock, gellert, knapp, krummacher, lavater, niemeijer, seidel, vosz, cramer, zimmermann, rückert, louise plönnius, agnes franz, maria stuart, maria van hongarijë, enz. enz., vertaald door theophilus. Aan die vertaling durven we met gerustheid den lof geven, dat ze over 't geheel al zeer wèl gelukt is, dat ze met name ongemeen vloeijend is uitgevallen, en vrij van de anders hier zoo voor de hand liggende Germanismen. Als vlekjes stippen we aan: het gedurig wederkeerend rijmen van ei op ij; voorts de woorden: wereldlingen, d.i. wereldsgezinden, voor aardelingen, weetloos, meer vaster, opgelegen, voor opgelegd, voedzaamrijke, en, meer nog, de regels:
Waar 's ondeugds sluwe strikken staan.
Het hemelruim, en aarde en zeeën. (zeên).
Dat we hun dus die zorg vergoeden. (eene syllabe te veel).
Wij staan weldra 't graf aan den zoom. (hard).
Komt! viert vol aandacht meê een stonde
Daar God ons tot volmaking schiep. (onverstaanbaar).
Nu zijn de tempels afgebroken. (in den herfst nl. Welke tempels?)
Heeft men voor 't overige in dit boekje juist geene diepe gedachten te zoeken, aan schoone en goede is het overrijk. En daarin doet het éénige oorspronkelijke dichtje: De Dag des Heeren, voor de uitheemsche in geenen deele onder. Voeg hierbij nu eene bijzonder propere uitvoering, die den Heer van cleef eere aandoet, dan begrijpt ge, dat we deze bovendien ook nog zeer ordelijk en geleidelijk bijééngebragte verzameling, al heeft ze voor denkers en aesthetici geene zoo groote waarde, nogtans met ruimte en nadruk in de handen van vele zoo jongen als ouden wenschen.
v.p.
Van de Tafereelen en Berigten uit de Geschiedenis der Protestantsche Kerk in onze dagen de IIe-IVe Aflevering, en alzoo de stukjes voor 1857 volledig, ontvangen hebbende, mogen wij de aanbeveling herhalen, bij de aankondiging van Afl. I gegeven aan deze, door de leden van het Hoofdbestuur der Nederlandsche Gustaaf-Adolf-Vereeniging met eenige andere Predikanten uitgegevene berigten, die te Leyden, bij p. engels, worden uitgegeven en jaarlijks f 1-80 kosten; de uitgave
| |
| |
geschiedt ten voordeele van de genoemde Vereeniging. Onderscheidene lezenswaardige bijzonderheden, ten deele niet, ten deele uit verspreide couranten-berigten bekend, vindt men hier bijeen.
Dat de Beknopte zamenvatting van den inhoud, de geschiedenis en de leer des Bijbels, voor Catechisatiën opgesteld, door alb. van toorenenbergen, Predikant te Purmerende, en aldaar uitgegeven door j. schuitemaker - wel eene zeer beknopte moet zijn, blijkt aanstonds, als men ziet, dat het een boekske van 14 bladz. in klein 8vo is (het kost 15 ets.). 't Zijn dan ook enkel hoofdzaken, en deze dan nog slechts met een enkel woord aangestipt. Om dan ook de leerlingen in staat te stellen, zich door voorafgaande oefening voor het vruchtbaar bijwonen der Katechisatie voor te bereiden, is het zeer onvoldoende. Maar voor de wijze, op welke de Eerw. v.t. zijn katechetisch onderwijs inrigt, zal het zeker zeer doelmatig zijn; maar dit maakt het dan ook min vatbaar voor algemeene beoordeeling.
Apologie der Mannen Gods en de waarde der Vrouwen. Twee Verhandelingen, door m.b. friedenthal. Uit het Hoogd. Te Kampen, bij K. van Hulst. 1857. In gr. 8vo. 65 bl. - Dit werkje moge ter proeve dienen van den vooruitgang der Joodsche Theologie. Op inconsequentiën moet men niet te naauw zien, b.v. dat er drie Verhandelingen zijn, in plaats van de twee, op den titel vermeld, namelijk ook eene over de Dankbaarheid, bl. 28-40, dat de tweede Verhandeling, over de waarde der vrouwen, eigenlijk het werk is des Vertalers, met aanhalingen uit friedenthal, bl. 44, 45, dat de apologie wel eens apotheose wordt, dat de logische orde maar al te veel hier en daar ontbreekt, enz. In 't geheel is het boekske vormloos en mist het wetenschappelijke waarde. Daarentegen bevat het vele fijne opmerkingen van Bijbelsche karakterstudie, vele schoone gedachten, b.v. op bl. 46, dat het ware goddelijke overal één is, maar zich in verschillenden vorm vertoont, b.v. in de H. Schrift, den Talmud, de Kabala, de leerstellingen van het gezuiverde Christendom, de voortbrengselen der nieuwere litteratuur, enz. Het kan bij den Jood de overtuiging bewaren, dat zijn volk onder alles, wat het van de beschaving der nieuwere tijden en van het Christendom leeren
| |
| |
kan, evenwel het volk Gods blijft, en de roeping heeft om de geheele menschheid te zegenen met de ware godsdienst. Van hier tot op de voorstellingen en verwachtingen van Mr. is. da costa (verg. zijn ‘Israël en de Volken’) is er maar ééne schrede.
De ook als navorscher van historische documenten verdienstelijke j.h. van dale, Hoofdonderwijzer te Sluis, heeft eene Beknopte Aardrijkskunde van Palestina in het licht gegeven, gevolgd door eene Tijdtafel der Bijbelsche Geschiedenis, ingerigt voor de lagere Scholen. (Te Schoondijke, bij a.j. bronswijk, á f :-15). De Auteur heeft te veel willen geven en daardoor de bruikbaarheid van zijn boekje zeer benadeeld. Bij de opgave der bergen in Palestina komen b.v. niet te pas: ‘de berg der Zaligsprekingen of der Zeven Zaligheden, waar christus, zoo men wil, de Bergpredikatie heeft gehouden’, en ‘de Neby Sammiël, waar men, hoewel zonder eenigen grond, het graf van den Profeet samuël aanwijst’. Zulke bijzonderheden, bovendien nog door een ‘naar men wil’, ‘zonder grond’, vergezeld, moesten in zulke ‘bekopte’ handleidingen in 't geheel niet voorkomen; en de leerlingen ‘op de lagere scholen’ te vermoeijen met de optelling van twaalf volksstammen, die Palestina bewoonden, toen het door de Israëliten ingenomen werd, achten wij gansch onnoodig. 't Is zeker nuttig, ja noodzakelijk, bij het onderwijs in de Bijbelsche Geschiedenis ook het noodige te geven aangaande de Bijbelsche Aardrijkskunde (niet enkel die van Palestina), maar dat noodig is ten aanzien van een ondergeschikt vak vrij wat minder dan een opvullen van het geheugen met namen, en indien de aardrijkskundige beschrijving van Palestina als hulpvak voor de Bijbelsche Geschiedenis behandeld wordt, moet hare voorstelling zich ook aan de laatste aansluiten.
De Tijdtafel geeft ook te veel voor een tijdtafel. Deze dient enkel tot hulpmiddel voor het geheugen, en behoort dus alleen namen te bevatten met de aanduiding der gebeurtenissen door een enkel woord. Dat zal de Schrijver wel toestemmen. Maar daaraan toetse men het volgende: ‘588 (v. chr.). Zedekia verbindt zich met apriës of pharao hofra, Koning van Egypte, om de onafhankelijkheid te erlangen. Nebukadnezar slaat hem, belegert Jeruzalem voor de derde maal, verwoest het met zijnen tempel, steekt den Koning de oogen uit en voert hem
| |
| |
met zijn volk gevankelijk naar Babel, aldus de voorspelling van den Profeet ezechiël vervullende.’ Ware nu alles zoo, dan zou het eene korte Bijbelsche geschiedenis zijn in den vorm eener kronijk. Maar dit is het geval niet. Ook is het in een Tijdtafel een volstrekt vereischte, dat gebeurtenissen, die gelijktijdig hebben plaats gehad, ook naast elkander worden vermeld. Daarom moet de geschiedenis der rijken van Israël en Juda niet, de eene na de andere, maar nevens de andere staan en alzoo dit gedeelte in twee kolommen worden gedrukt.
De Scheppingsdagen; Natuurschilderingen van Prof. Dr. h. klencke. Uit het Hoogduitsch door Dr. j.h. van den broek. Met vier Afbeeldingen van Landschappen der Voorwereld en eene loodregte doorsnede der Aardkorst. Dordrecht. p.k. braat. 1856. In kl. 8vo. XI en 211 bl. f 2-75. - In de laatste jaren is er een aantal kleinere en grootere populaire geschriften over de Geologie, vooral in Duitschland, in 't licht gekomen, en onze uitgevers zijn ijverig bezig geweest om daarvan Nederduitsche vertalingen te doen bezorgen. Wij mogen derhalve verwachten, dat weldra de geologie in ons vaderland, voor zoo ver hare algemeene resultaten betreft, algemeen bekend en als wetenschap erkend worden zal.
Het werkje van klencke is ons in het oorspronkelijke onbekend. De vertaling daarvan zouden wij niet gewenscht hebben. Het is blijkbaar, dat de Schr. zich op een' grond beweegt, waarvan hij zelf geene genoegzame kennis bezit, en dat het derhalve eenigzins vermetel moet geacht worden, wanneer hij daarop anderen geleiden wil. Wij kunnen het niet genoeg herhalen, dat goede populaire werken alleen geschreven kunnen worden door hen, die met de wetenschap, waarover die werken handelen, eene meer dan oppervlakkige, eene omvattende en naauwkeurige kennis bezitten. Waar deze ontbreekt, kan allerminst een zwellende, hoogdravende stijl tot bevordering der duidelijkheid strekken, en voor den lezer datgene in het licht stellen, waarover voor den Schr. zelven nog geen genoegzaam licht is opgegaan. Op schier elke bladzijde lezen wij hier van een donderend geraas, van schuimende wateren, enz., en wanneer onze lezeressen het boek ten einde gebragt hebben (want voor vrouwen is het vooral geschreven),
| |
| |
zullen zij eene ‘benaauwende hitte’ ondervinden, zonder dat zij eenig helder licht bespeuren. Wij zouden dit harde oordeel met bewijzen staven, wanneer onze aankondiging niet wat laat kwam. Het boekje werd ons echter eerst onlangs toegezonden.
j.v.d.h.
Lessen van wijsheid uit de oude Latijnsche Dichters, bijeenverzameld door Mr. w. staats evers. Arnhem, g.w. van der wiel. 1857. In kl. 8vo. 115 bl. - Wij huldigen allezins den smaak in de Romeinsche dichters van den kundigen dilettant; wij huldigen even zeer het goede oogmerk om het praktische nut der klassieke schrijvers in het bevorderen van levenswijsheid tegen de aanvallen van hoog geplaatste Fransche geestelijken te verdedigen; - maar wij kunnen in de uitgave van dit werkje, eene bloemlezing van vertaalde spreuken van horatius, virgilius, c.s. geen ander nut zien, dan dat het als een pons asinorum dienstig kan zijn voor schoolmeesters of andere halfgeleerden, om hunne Nuts-redevoeringen en gelegenheids-toespraken met klinkende citaten te garneren. De vertalingen in poëzij van bilderdijk, van winter, van hall, enz. zijn zeer goed gekozen. Die van wijlen Mr. m.c. van hall zijn met toestemming van den grijzen, sedert ontslapenen, dichter overgenomen uit zijn in 1855 in druk verschenen, doch niet in den handel gebragten bundel van navolgingen uit Latijnsche dichters.
Van den Bundel Blijspelen, uitgegeven te Amsterdam, bij l.f.j. hassels, zijn de laatste Afleveringen verschenen. Wat zij bevatten, is gevloeid uit de pennen der H.H. j.m.e. dercksen, willem hartzveld en arnold, en mag evenmin als de inhoud der vorige vellen gezegd worden het peil der middelmatigheid te boven te komen. En toch heeft de Uitgever bijzonderen bijval genoten op deze onderneming......... Nu, wij gunnen het dezen gaarne; wat hij aan dezen Bundel verrigt heeft, verdient het meest lof; de vorm overtreft hier den inhoud. Het zou ons spijten, zoo de Heer hassels, wanneer wij hem voor de Nieuwe Serie Blijpelen, welke hij voornemens is uit te geven, veel betere kopij toewenschen, onzen wensch voor niet welgemeend hield en aan wansmaak toeschreef.
d.
| |
| |
Het eene maandschrift in het andere te beoordeelen heeft weinig houding. Doch nu De Toeschouwer, te Amsterdam, bij c.l. van langenhuysen, à f 6. -, ons, de 12 Nommers compleet, is toegezonden, willen wij gaarne met een woord de aanprijzende aankondiging herhalen van een Tijdschrift, dat, ofschoon zich volstrekt niet inlatende met de minste kerkelijke of godgeleerde polemiek, toch als in eenen R.-K. zin geschreven en bij een R.-K. Boekhandelaar uitgegeven, toegang zal erlangen, waar die ontzegd is aan die periodieke werken, welke, al bewegen zij zich bij uitsluiting op letterkundig gebied, niettemin geacht worden ‘Protestantsche boeken’ te zijn. Voor onze R.-K. landgenooten, die deze wegens dat vooroordeel niet mogen of durven lezen, is De Toeschouwer inderdaad een aangenaam verschijnsel. De eerste proeve heeft dan ook aangemoedigd om het maandschrift voort te zetten; in dit jaar wordt het bij den Heer j.h. laarman uitgegeven. In het laatste halfjaar van 1857 gaf het bij vervolg den roman: De bouwvallen van mijn klooster. Doch daar van dat boek eene andere, afzonderlijke vertaling is aangekondigd, gaat De Toeschouwer er niet mede voort, hetgeen eene onaangename en ook onvoegzame teleurstelling is voor hen, die den geheelen Jaargang 1857 betalen, maar er nu vele vellen druks in hebben, die geen de minste waarde bezitten. Zoo iets recommandeert niet, zooals men in het dagelijksche leven zegt.
De zeer productive pen van den Heer f. allan heeft het aantal onzer kinderboekjes vergroot door eene vertaling van een dertigtal Zedelijke Verhalen van chr. von schmid en met een op waarheid gegrond verhaal, getiteld: Zeeman-Schoolmeester, of het leven van karel a. Beide werkjes bevatten keur van goede lessen en vermaningen, en verdienen daarom aanbeveling. Wat op den titel van Zeeman-Schoolmeester vermeldt wordt, namelijk dat het geschreven is vooral voor jongelieden uit den mingegoeden stand, ter hunner opwekking tot een werkzaam en deugdzaam leven, moge ook voor de Zedelijke Verhalen gelden, daar de meesten daarvan zich op het gebied der mingegoeden bewegen; voor meer bevoorregte kinderen, die reeds in 't bezit van veel werkjes van den Duitschen kindervriend zijn, zullen deze verhalen weinig aantrekkelijks bezitten, omdat zij zoo verbazend groote overeenkomst
| |
| |
hebben met veel reeds vroeger tot ons gekomen verhalen van denzelfden Schrijver. Vooral in genoemden kring wenschen wij aan beide boekjes veel succes; moge dit niet alleen daarin bestaan, dat de Uitgever w. gilbers, te Amsterdam, zich beloond ziet voor zijne nette uitgave, maar ook daarin, dat menige goede zaadkorrel in menig jeugdig harte valle.
d.
Nagelaten Vertellingen van c. schmid, Schrijver van ‘De Paascheijeren’, ‘De Kersavond’, enz. Uit het Hoogduitsch. Met plaatjes. Te Deventer, bij a. ter gunne. - Alweder een voorbeeld van de betreurenswaardige gewoonte, om de portefeuilles van overleden schrijvers te plunderen, en uit te geven wat zij misschien nimmer aan de pers zouden hebben toevertrouwd! Deze verhalen zijn geen gelukkige aanwinst voor de kinder-bibliotheek; dit is echter het minste kwaad, want schaden zullen deze vertellingen niet aan hen die ze lezen; te betreuren is het, dat zij zulks doen zullen aan den naam van den grooten kindervriend, die ze schreef. Men kan het zich wezenlijk niet voorstellen, dat dezelfde hand, waaraan wij de meest geliefkoosde verhalen onzer jeugd te danken hebben, als: De Paascheijeren, Hendrik van Eichenfels, en zoovele anderen, deze dwaze sproken op het papier heeft gezet. Het is waar, als kind beschouwt men zulke verhalen uit een geheel ander oogpunt, dan wanneer men tot rijper leeftijd gekomen is, maar wij houden ons overtuigd, dat ook de kinderen deze vertellingen niet mooi zullen vinden. Iets gezochts, iets onnatuurlijks, iets weeks, iets ziekelijks - ziedaar de elementen waaruit zij zijn zamengesteld; men zou haast zeggen, dat zij geschreven waren om de jeugd te prepareren op de groote dosis van genoemde ingrediënten, welke men hun later in romans te slikken zal geven.
d.
Neêrlands Vloot en Reederijen. 1858. Alphab. opgemaakt door h. sweys. Rotterdam, P.M. Bazendijk. In post 8vo. 196 bl. f 1-25. - Dit werkje is eene bijdrage tot de Statistiek betrekkelijk de Nederlandsche Vloot en Reederijen, die de tot dus verre bekende door naauwkeurigheid verre overtreft.
De ‘Staat der Nederlandsche Zeemagt en Koopvaardijvloot’, uitgegeven bij van tubergen en kruysmulder, is minder volledig, minder naauwkeurig en minder gemakkelijk te raad- | |
| |
plegen, omdat daarin de schepen alleen alphabetisch worden genoemd en de reederijen niet zooals hier bijeengebragt zijn. Het algemeen overzigt van de scheepvaart onder Nederlandsche vlag op de Nederlandsche en vreemde Oost-Indische bezittingen, enz. en register van alle schepen onder Nederlandsche vlag voor die vaart gebezigd wordende of daarvoor beschikbaar, uitgegeven bij de uitgevers van de ‘Koophandel en Zeevaarttijdingen’, heeft alleen betrekking op de groote vaart, terwijl in het werkje van den Heer sweys alle Zeeschepen en alle reederijen afzonderlijk zijn te vinden. Wel komen er nog enkele onnaauwkeurigheden in voor, maar deze zijn niet zoozeer te wijten aan de bewerking van den Zamensteller als wel aan de verkeerde opgaven hem door sommige reeders gedaan.
Dit zal in het vervolg gemakkelijk kunnen worden voorgekomen, wanneer de definitieve meting door het Gouvernement wordt voorgeschreven, en de Schrijver daardoor in de gelegenheid zal wezen nog meer eene goede officiëele bron te raadplegen. - Ieder die belang stelt in onze fraaije en belangrijke koopvaardijvloot, zal met genoegen het werkje van den Heer sweys in handen nemen, het beveelt zich door duidelijkheid en gemakkelijkheid bijzonder aan.
Het is te wenschen, dat de Zamensteller en Uitgever door een ruim debiet hunne moeite goed beloond zien, en daardoor worden aangemoedigd om in een volgend jaar op nieuw over te gaan tot eene dergelijke uitgave. Hunne eerste poging is aanvankelijk zoo goed geslaagd, dat men niet twijfelt of in de volgende uitgaven zullen die weinige onnaauwkeurigheden, welke er thans nog zijn ingeslopen, geheel worden vermeden. De uitgave is netjes, maar de prijs niet goedkoop. |
|