weefsel). Van de zamengestelde weefsels of werktuigen wordt eerst later eene korte beschrijving gegeven, wanneer over hunne verrigtingen gehandeld wordt. Deze maken namelijk het onderwerp uit van het bijzondere gedeelte, insgelijks in twee Hoofdstukken verdeeld, het eerste handelende over rust en beweging of wel over het beenig geraamte en de willekeurige bewegingen als uitgaande van spierwerking, het tweede handelende over de voedingsverrigtingen. Dit laatste Hoofdstuk bespreekt achtereenvolgens: I. behoefte aan voedsel, honger, dorst, voedingsmiddelen, II. spijsvertering, III. opslorping, IV. ademhaling, V. bloedsomloop, VI. verandering van het bloed in de haarvaten, voeding, afscheiding, uitwaseming.
De tweede helft van het werk, die echter, naar het schijnt, nog niet spoedig te verwachten is, zal handelen ‘over de stem en spraak, de verrigtingen van het zenuwstelsel, de zintuigen, de verrigtingen van den geest.’
Uit de boven medegedeelde korte inhoudsopgave van het Eerste Deel zal men echter reeds hebben kunnen ontwaren, dat de Schrijver op eene oordeelkundige wijze zijne stof gerangschikt heeft, en werkelijk is hij, naar het ons voorkomt, er in geslaagd om op eene algemeen bevattelijke wijze de voornaamste punten uit de physiologie van den mensch voor te dragen, voor zoo ver ze natuurlijk in dit Eerste Deel plaats kunnen vinden.
Enkele opmerkingen houde ons echter de Schr. ten goede. Op bl. 10 vonden we de opmerking, dat ᾄνδρωπος (moet zijn: ἄνθρωπος) beteekent: die opwaarts blikt. Welk philoloog zou thans nog die gekunstelde afleiding willen verdedigen? In ieder geval ziet ook de mensch regt voor zich uit, en als hij naar boven zien wil, moet hij de spieren, die het achterhoofd naar beneden trekken, laten werken. Gemakkelijker heeft het in dit opzigt de vischsoort, die, naar de plaatsing der oogen: Anableps genoemd wordt, wat werkelijk beteekent: die opwaarts blikt. Op welken grond gelooft de Schr. verder (bl. 12): ‘dat er een specifiek verschil is tusschen het denken van een olifant en het denken van zijn geleider’? en waarop berust de uitspraak, die onmiddellijk daarop volgt: ‘we gelooven niet, dat een toevallig (sic!) onderscheid in de ontwikkeling der hersenen hier de hoofdoorzaak zij?’
Wenschelijk ware het verder misschien geweest om icts mecr