van Zeetogten der Nederlanders in de 16de en 17de eeuw af. Als Inleiding van het werk worden herinneringen des Schrijvers uit de Latijnsche School of het Gymnasium, als verklaring op den tekst ‘Terra est rotunda et globosa’, medegedeeld. Wij begrijpen de reden niet regt van den vorm, die hier door den Schr. gekozen werd, waarbij de onderwijzer sprekende wordt ingevoerd; maar al bestond er voor hem eenige aanleiding om dien vorm te kiezen, naar onze meening had de Vertaler zich daardoor niet moeten laten binden, en liever de hoofdzaken dezer inleiding in denzelfden didactischen trant moeten mededeelen, waarin het overige is opgesteld.
Dit geschiedkundig gedeelte bevat, gelijk van eenen man als berghaus niet anders te verwachten was, vele belangrijke en wetenswaardige bijzonderheden. Wij zouden alleen gewenscht hebben, dat het over 't geheel onderhoudender geschreven ware, en dat er, met het achterwege laten van sommige min belangrijke bijzonderheden, eene meerdere ruimte gewonnen mogt zijn om de hoofdpunten helderder in het licht te stellen. Hier en daar dwaalt de Schrijver eenigermate van zijn onderwerp af, en verhaalt hij meer van de geschiedenis in het algemeen of wel van de geschiedenis van den handel, dan van de geschiedenis der aardrijkskundige ontdekkingen. Zoo wordt b.v. voor het algemeen bestek van dit kort geschiedkundig overzigt veel te lang stilgestaan bij den handel der Italiaansche republieken (bl. 134-138) en bij dien van de steden van het Hanze-verbond (bl. 125-128), en niet geheel op hare plaats is zeker de uitvoerige inlassching van een uittreksel uit eene oude Kronijk van Timbuktoe (bl. 103-111). Onder de behandeling der nieuwere geschiedenis neemt de Schr. eenen meer aangenamen schrijftrant aan. Bijzonder geldt dit van het eerste Hoofdstuk (bl. 175-189), 't geen men met genoegen lezen kan, al zijn ook de daarin vervatte bijzonderheden gedeeltelijk zeer algemeen bekend. Wij hadden ze gaarne eenigermate uitvoeriger behandeld gezien, die ontdekkingen van columbus en vasco de gama, die reizen van magelhaen en van zijne eerste navolgers, waardoor de aardrijkskundige stelsels van een strabo, een ptolemaeus en andere Schrijvers der oudheid in duigen vielen, en de nieuwere wetenschap ontstond, in welker bezit wij ons thans verheugen.
Wanneer ons het vervolg dezer vertaling is toegekomen,