tusschen die Conciliën en Synoden en de broederlijke bijeenkomst te Berlijn - het een en ander aangaande het doel, enz. van de laatste, vooral om te doen uitkomen, dat er voor hen ook, die tegenover de verschillende Evangelische Kerkgenootschappen in het hunne op een confessioneel standpunt staan, geene zwarigheid behoefde te zijn tegen het deelnemen aan eene zamenkomst als die, toen dit stukje geschreven werd, beraamd was en sedert in de hoofdstad van Pruissen, gelijk men weet, onder levendige deelneming, zelfs van den Koning, gehouden is. 't Schijnt het lot van ons land te moeten wezen, bij zulke buitenlandsche vergaderingen vrij zonderling vertegenwoordigd te worden - doch dit doet hier nu niet ter zake. Dat tusschen de leden van verschillende kerkgenootschappen der Protestanten die hoogere eenheid bestaat, welke in de R.-K. Kerk geheel en al gemist wordt, en dat het bestaan dier Kerkgenootschappen een uitvloeisel is van het Protestantisme - daaromtrent wordt op de eerste 14 bladzijden dezer brochure niets nieuws gezegd. Het laatst aangeduide wordt, gelijk honderdmalen, ook hier weder gesteld, maar niet bewezen. Trouwens, het heeft geen bewijs noodig, indien men uitgaat van de stelling, dat het geloof des Christens bestaat in het voor waarheid houden van leerstellingen, door een kerkgenootschap als de uitdrukking zijner overtuiging omschreven en voorgeschreven. Maar indien het geloof iets anders is en bestaat in eene ootmoedige aanneming van, en overgave aan jezus christus als Zaligmaker, dan kunnen wij het bestaan van afzonderlijke Kerkgenootschappen wel aanmerken als gevolg van de verkeerdheid der menschen, in zoover zij door dogmatische of stoffelijke beweegredenen worden teruggehouden van zich te vereenigen tot ééne Evangelische Kerk; maar wij blijven de door den een den ander nagezegde stelling weêrspreken, dat de splitsing der geloovigen in Kerkgenootschappen een onvermijdelijk gevolg is van het
Protestantsch beginsel zelf.
In bijzonderheden kunnen wij aangaande dit stukje niet treden; stof zou er anders genoeg toe zijn. Slechts vragen wij: of ‘de Engelsche Staatskerk in hare leer zuiver Evangelisch’ zij (bladz. 7) - of men zoo bepaald mag beweren, dat ‘tot op den huidigen dag onder de Methodisten het meeste geloofsleven heerscht’ (bladz. 9) - of de onderscheiding juist