daarbij elkanders verklaarde antagonisten, eens piquant in 't licht te kunnen stellen!
Doch zoo iets zou nu een hors d'oeuvre zijn, want we hebben hier alleen met a.t. te doen. Verleden jaar beschouwden we zijnen Almanak uit een godsdienstig en letterkundig oogpunt, en we willen 't weder zoo aanleggen: met deze variatie, dat we ditmaal het letterkundige voorop zetten.
Te dezen zullen wij ook aan den jaargang 1858 zijne verdienste niet ontzeggen, althans wat aanbelangt het proza. Al wat sermone soluto geschreven is, is wèlgeschreven. Aesthetische waarde kennen we toe aan de legende Sinte Dimpna, van hezenmans, historiële aan de Bijzonderheden over het verblijf van Paus adriaen binnen Leuven, door van even, aesthetische en historiële beide aan De laatste Priorinne van Ste Aagtenklooeter, door een ongenoemde, en aan Joan Nanning van den Redacteur. Daarentegen schijnt ons 't poëtisch gedeelte bij dat van den vorigen jaargang nog al vèr achter te staan: trouwens, wij missen ditmaal de namen van ruysch en dautzenberg, die den Almanak toen zijne schoonste sieraden schonken. Wèl spreekt een echte, kern- en schilderachtige dichtgeest u toe uit het grootste en tevens - wat anders wel eens minder zamentreft - beste poëem, dat ge hier ontmoet: De Missionaris, van geertruda c.........., maar nog is ook dit bij lange na niet onberispelijk, want deels is de gedachtengang soms te weinig geleidelijk en uit dien hoofde duister, deels is niet overal de taal naar behooren gekuischt, en stuit men b.v. op ‘met 't’, ‘individu’ (in een ernstig Neêrduitsch dicht!), ‘van sterre' omringd’, ‘dáár glinsteren zwaarde', als’, ‘voor velen zal het zijn die meenen het te vatten’, en diergelijke. Met onderscheiding - al zijn er enkele matte plaatsen in -
verdient ook genoemd te worden poelhekke's Blinde Toondichter, en indien reinoud jong is en mitsdien aanleeren kan, verraadt zijn Pilatus geen kwaden aanleg, doch nu moeten we ook al 't overige - en er is nog veel - onder de rubriek: Mediocria rangschikken, 't geen voor dezen en genen in waarheid nog wel een jus gratiae heeten mag. Zelfs voor de gevierde namen van dorbeck en van duyse kunnen we geene uitzondering vragen.
Dan, met blijdschap mogen we dáártegenover nopens de godsdienstige kleur van het boekje getuigen, dat deze, over 't