Verspreide dicht- en prozawerken van H. Tollens Cz., verzameld door G. Engelberts Gerrits. Met 's Dichters levensschets en toelichtende aanteekeningen. Hilversum, P.M. van Cleef Jz. Antwerpen, W.L. van Oosterzee. 1857. - Gedichten I.
Men kan waarlijk niet zeggen, dat de Uitgever en Verzamelaar van deze verspreide dicht- en prozawerken, de Heeren p.m. van cleef jz. en g. engelberts gerrits, tot heden toe, veel pleizier van hun werk hebben beleefd. Ook verdienden zij 't niet. Voor de rechtbank der vaderlandsche kritiek toch, is deze uitgave reeds herhaaldelijk veroordeeld en gevonnisd, als in strijd - hebt gij dit verstaan, mijnheer engelberts gerrits? - met den eerbied, verschuldigd aan den wil en de nagedachtenis van den overleden zanger, die bij zijn leven - daar dit u bekend was, waar is uwe verontschuldiging, ô ongelukkig Verzamelaar? - al het zijne heeft gedaan, opdat niet geschieden zou, wat nu geschied is, nogtans, even na zijn verscheiden. - Maar niet alleen de rechtbank der vaderlandsche kritiek, ook de Arrondissements-Rechtbank te Amsterdam is geroepen geworden, in de zaak dezer uitgave haar oordeel uit te spreken, en dit is zeker onaangenamer nog, voor den heer p.m. van cleef jz. - Deze dingen nu alzoo zijnde, hadden wij 't bijna onnoodig geacht, nog een woord mede te spreken over deze reeds veel besproken verzameling, en bijna besloten haar, eenvoudig met een verachtend stilzwijgen, te laten voor hetgeen zij is: een onedele spekulatie!
Maar er is toch, wat ons bijzonder dringt, een paar woorden te zeggen. Wij mogen 't niet onopgemerkt laten, dat de Heer engelberts gerrits in zijn ‘Iets over deze uitgave’ - een voorreden, die een aaneenschakeling is van verontschuldigingen, onder allerlei mooie frazes bedekt - ook als tot rechtvaardiging van zijn aandeel aan deze uitgave, het slot aanhaalt eener recensie over tollens' nalezing, geplaatst in de Vaderlandsche Letteroefeningen, Julij, 1856, en luidende, als volgt: ‘Maar er zijn, zoo wij meenen, nog meer verspreide en onuitgegeven gedichten van den Heer tollens, en wij kunnen den wensch niet onderdrukken, dat hij ook die doe bijéen voegen en uitgeven. Hunne kunstwaarde moge, naar zijn ge-