merken van 's Heeren opstanding worden opgegeven. Doch, diergelijke specialia daarlatende, moeten we wat sterker drukken op een paar meer omvattende bedenkingen: 1o., dat, wanneer men - te regt - moeds genoeg heeft, om, onder meer, de resultaten der kritiek aangaande Jez. xl vv. of den 2en Brief van petrus onder 't oog der gemeente te brengen, men dan ook niet - zeer inconsequent - te schroomvallig zijn mag, om b.v. van den Hebreeuwschen Mattheus te reppen en aan ons tegenwoordig Mattheus-Euangelie zijn Apostolischen oorsprong te ontzeggen, of wel de niet-Paulinische afkomst van den Brief aan de Hebreën zeker in steê van ‘waarschijnlijk’ te stellen; 2o. dat bij de waardij, welke de Schrijvers - weder teregt - zoo aan 't O.V. als aan de voorbereiding der Heidenen tot christus toekennen, dit een en ander toch al vrij kort en oppervlakkig wordt afgescheept.
Dan - wij herhalen het - daar de Schrijvers gewis niet voor onfeilbaar willen doorgaan, kan men ook van hunne schriften geene feilloosheid vergen. Nogtans zijn de feilen niet vele, en geene grove; en we vinden dus alle vrijmoedigheid tot de meest mogelijke aanbeveling. Nu blijve dan ook maar het 2o, leerstellige, Gedeelte niet te lang uit. Want, hetzij iemand zich dit werk tot Hand- of tot Huisboek aanschaffe, in beide gevallen is Deel II onmisbaar. Moge het overigens niet lang verschenen zijn, zonder dat de wakkere Schrijvers zich van nieuws hebben aan te gorden om een derden druk te herzien!
De uitvoering kon, zou zij een werk van dezen aard niet noodeloos verduren, geen groote jagt maken op sierlijkheid; maar zij is zindelijk en naauwkeurig, en mitsdien regt goed.
v.p.