‘Wij bieden dus dezen bundel aan als eene laatste herinnering aan iemand, welke (?) zich door zijnen letterkundigen arbeid bij velen bemind gemaakt heeft.
‘Niet twijfelende dat deze (wat, of welke, of wie?) met dezelfde welwillendheid als Zijn Wel-Eerw. vroegere (nu zeker geschriften?) zullen ontvangen worden.
(Verblijve met hoogachting en aanbeveling? Jammer voor die Voorrede in kreupelen briefstijl, dat deze clausule er aan ontbreekt!)
‘De Uitgevers.’
Met dit noch door stijl, taal of punctuatie uitmuntende Voorberigt bieden de Uitgevers ons een bundel Verhalen aan, die bij de kennismaking met de eerste bladzijde, al dadelijk de kritiek het zwijgen oplegt, omdat Ref. hecht aan de spreuk: ‘de mortuis nil nisi bene.’
De Heer ten bokkel was, in Ref.'s oog, een braaf en gemoedelijk man en een waardig leeraar; op belletristisch gebied achtte hij hem echter minder t'huis, en gaarne had hij ZEerw. nu en dan eens aangemaand om liever zijne krachten aan eenigen anderen arbeid, waartoe minder verbeelding of genialiteit werd vereischt, te beproeven, en voor 's hands de harp aan de wilgen te hangen.
De kennismaking met dezen bundel heeft Ref.'s vroegere meening omtrent het talent van dezen Auteur niet kunnen wijzigen. Toch, zoo de Heer ten bokkel, volgens de Uitgevers, door zijn letterkundigen arbeid zich velen tot vriend heeft gemaakt, bevelen wij dezen gaarne den aankoop van een bundeltje aan, dat hun eene vriendelijke gedachtenis kan wezen aan een Schrijver, die zijn gemis aan talent, toch immer trachtte te vergoeden door een Christelijk en edel denkbeeld in zijne geschriften neder te leggen, en veelligt ook op die wijze zijn steen aanbragt aan het gebouw eener op deugd gegronde, zuivere Godsvereering.
De uitvoering van dit boekske is vrij redelijk; alleen 't steendrukplaatje kon beter.
O. Januarij 1858.
L-E.