gevaarlijk antecedent, als wanneer een recensent niet zichzelv', maar de door hem gerecenseerde schrijvers begon te verdedigen, moeijelijk kon laten passeren. Te gretiger nu echter ook grijpen we de ongezochte gelegenheid tot repliek aan, die de brochure van den Dorpeling ons biedt.
Reeds de titel der recensie: Een boek, dat nog in de vorige eeuw te huis behoort, was zigtbaar voortgeweld uit eene den tegenstander tot in 't belagchelijke toe miskennende bitterheid. Al verschilt men hemelsbreed van o., daarom zal men toch voor 's hands nog niet op 't woord van Dr. v. gelooven, dat de Hoogl. bij zijnen tijd ten achteren is. Trouwens, zulke tirades zijn berekend op de lezende plebs, en dáár missen ze haar effect niet! Eigenlijk komt v.'s beschuldiging hierop neêr, dat o., waar hij de door v. voorgestane wijsbegeerte der bespiegeling voor die der ervaring verwerpt, even als de Rationalisten der xviiie Eeuw, het onderscheid tusschen verstand en rede niet zou gevat hebben. Daarvan hebben wij nu evenwel bij de lezing niets bespeurd, en wat v. aanvoert dunkt ons vitterij: dit alleen zagen we, dat o. de werkzaamheid der rede binnen de grenzen der waarneming wil beperken. Intusschen houden we eene al te strenge scheiding van verstand en rede voor volslagen onmogelijk: 't verstand immers is een onderdeel der rede. Want onder de rede verstaan wij met bretschneider ‘het vermogen om 't volmaakte te erkennen en te beminnen.’
Een tweede blaam, door v. op o. geworpen, is die van materialisme. Een zware blaam voorzeker, en - die hier kant noch boord raakt. Stel eens - wat we overigens geheel niet toegeven, want o. heeft wel op 't gebied der zinnelijke, doch geenszins op dat der innerlijke waarneming aan 't materialisme de heerschappij toegekend - maar stel eens voor een oogenblik, dat o.'s beginselen werkelijk tot materialisme leidden, dan zou men hem, zoolang hij er die consequentie zelf niet uit getrokken en beaamd had, toch nog niet als een materialist mogen brandmerken. En dat het dáártoe met hem niet gekomen zij, dit kan een blinde zien en een doove hooren, wanneer de te voren door ons, gelijk thans door den Dorpeling geciteerde overschoone bestrijding van 't materialisme, bl. 179-183, binnen zijn bereik wordt gebragt.
Hiermede, wat Dr. v. aanbelangt, tantum. Maar, hebben