beeldrijken stijl heeft schuldig gemaakt, en daardoor het overtuigende mist, dat in eenvoudige, ongezochte en heldere denkbeelden gelegen is, zal het toereikende zijn, enkele op de eerste drie bladzijden voorkomende zinsneden aan te halen: ‘De vrouw, die in haren schoot de heilige moederhoop koestert, gelijkt den bloeijenden vruchtboom.’ - ‘Er is niets heiligers in de natuur en in des menschen leven, dan eene vrouw, die moeder staat te worden.’ - ‘Een hevige schrik kan het kind (nog in den moederschoot) kreupel doen worden of ontzettend misvormen.’ - ‘De natuur klopt met zachte hand aan de harten, die zij haren schoonsten zegen schonk en maant ze om zich dien zegen waardig te betoonen. De zich moeder voelende vrouw moet het gewoel der wereld vermijden; zij moet inkeeren eerst tot haar huis, daarna tot haar hart, om het kind op die beide heilige plaatsen zijn dierbaarsten zetel te bereiden.’ - ‘Het wezen, dat onder het hart sluimert, is eene onsterfelijke ziel, en wanneer de moeder dit volkomen beseft, dan zal zij het kleine menschenplantje, het bekoorlijk diertje, dat men zuigeling noemt (tijdens het onder het hart wordt gedragen?) met de meeste zorg behandelen en in haar schoot tot den hoogsten trap van ligchamelijke volmaaktheid trachten te ontwikkelen.’ - Doch wij mogen niet meer afschrijven, en het aangevoerde zal reeds genoegzaam bewijzen, dat de schrijfster de ware populariteit mist. Met den inhoud van haar werkje is het niet beter gesteld. Men leze b.v. het tiende hoofdstuk, over de kinderziekten. Dáár wordt onder anderen gezegd, dat de geelzucht aan den groeitijd eigen is, dat het roodvonk zich het eerst op den (de) hartkolk en de voetzolen vertoont, en dat eene moeder, bij de voorboden der laatstgenoemde ziekte zich kan voorbereiden op een arrest van zes weken aan het bed van het zieke kind. Wat de verzorging
der kinderen betreft, die aan mazelen of roodvonk lijden, geeft de schrijfster het weinig doordachte voorschrift: ‘dit is nu de eigenlijke tijd van sprookjes en vertellingen: de duisternis doemt de kleinen tot werkeloosheid, en de zwakte en koorts ontnemen hun allen lust en kracht tot spelen.’ Evenmin zal men praktische waarde en bruikbaarheid kunnen toekennen aan den raad, om meisjes, die aan zenuwtoevallen lijden, een helder inzigt van haren toestand te geven en ze op hare menschenwaarde opmerkzaam te maken.