Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858
(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Heilige Land en de Landen der Heilige Schrift in hunne natuur- en staatkundige gesteldheid en onderlinge betrekking geschetst voor Katechisatiën, Scholen en Huisgezinnen; door H. Bakkes, Onderwijzer te Pernis. Met vier kaartjes. Schiedam, H.A.M. Roelants. 1857. In post 8vo. 4, IV, VI, 363 en 4 bl. f 2-10.Dit zaakrijke, over 't geheel naauwkeurige, wèl geschrevene en keurig uitgevoerde geschrift verdient in vele opzigten aanbeveling, ook ofschoon het door zijnen omvang minder bruikbaar is ‘voor katechisatiën en scholen’. Op de eerste is het voor den leerling onvermijdelijk noodig, dat hij eenige aardrijkskundige kennis hebbe aangaande de landen en plaatsen, van welke gesproken wordt bij het onderwijs der Bijbelsche geschiedenis; maar 't ware bij genoegzaam allen, die dat katechisatie-onderwijs ontvangen, volslagen onmogelijk, en eigenlijk ook goeddeels overtollig, eene zoo uitvoerige bekendheid te vorderen met iets, dat, hoe belangrijk op zich zelf, in allen gevalle slechts eene hulpwetenschap is voor de kennis der Bijbelsche geschiedverhalen, waartoe men zich van korter, goedkooper, en daardoor voor het katechetische onderwijs geschikter | |
[pagina 181]
| |
hulpmiddelen kan bedienen. Hetzelfde geldt ten aanzien der ‘scholen’. Een boek van dien prijs en omvang kan geen schoolboek zijn; en al kon het zulks, dan nog is er op de scholen, bij hare tegenwoordige, ook bij de wet gevorderde inrigting, geene gelegenheid tot het wijden van een tiende van den tijd, ter behandeling van dit geschrift noodig, ten behoeve van hetgeen er in voorkomt. Men houde dit niet voor eene aanmerking op het boek zelf; alleen op dat gedeelte van den titel, dat het ‘voor katechisatiën en scholen’ bestemt. Maar afgescheiden daarvan noemen we het zeer nuttig en belangrijk. Want het is niet enkel eene aardrijkskunde van Palestina en de omliggende, in de H. Schrift vermelde landen, die men hier ontvangt; maar ook eene korte en populaire voorstelling van het godsdienstige, burgerlijke, maatschappelijke en huiselijke leven der Israëliten in hun vaderland: hetgeen men zou kunnen noemen de Israëlitische antiquiteiten. De schrijver noemt dat, doch onjuist en onvolledig: ‘Palestina's staatkundige gesteldheid’. Onjuist, want het betreft niet ‘Palestina’, maar zijne vroegere bewoners, de Israëliten; en onvolledig, want het bevat meer en andere zaken dan het ‘staatkundige’ alleen, gelijk zoo aanstonds blijken zal. Doch - gelukkig is de schrijver geslaagd, wiens grootste feil in den titel van zijn boek steekt! Van de twee afdeelingen dan, waaruit, behalve een aanhangsel, het boek bestaat, betreft de eerste ‘Palestina's natuurlijke gesteldheid’ - het gewone: ligging, grenzen, grootte, bergen, vlakten, dalen, woestijnen, wateren, bronnen, luchtsgesteldheid, voortbrengselen, landplagen, enz., alles met een oog op de H. Schrift; terwijl de tweede, waarvan het opschrift reeds is genoemd, de volgende hoofdzaken betreft: 's lands namen en vroegere bewoners; de Israëliten, hunne stamverdeeling, godsdienstplegtigheden, feesten, burgerlijk leven, huiselijke levenswijze, bedrijven, kundigheden, enz., benevens de latere verdeeling des lands, de steden en wegen, de omwonende volken, en de volken, die thans Palestina bewonen. Het Aanhangsel eindelijk behandelt de landen, die, behalve de reeds besprokene ‘naaste omgeving’, in de H. Schrift als vreemde landen worden vermeld. Nog zij gezegd, dat eene breedvoerige inhoudsopgave en eene alphabetische lijst van steden en plaatsen het gebruik vergemakkelijkt, en dat de | |
[pagina 182]
| |
‘vier kaartjes’ voorstellen: Het Heilige Land (volgens de verdeeling ten tijde van jezus) - Sinaï - de oudere bewoners van Palestina, benevens de stamverdeeling - en een topographisch kaartje van Jerusalem en zijnen omtrekGa naar voetnoot(*). Wij achten ons niet geroepen om in eene voor een Tijdschrift van algemeenen inhoud bestemde aankondiging en beoordeeling, in het breede te treden in toets van al die bijzonderheden, omtrent welke wij bedenking hebben, of het voor en tegen te wegen, waar de beoordeelaar meent te kunnen aanwijzen, dat de schrijver zich heeft vergist. Dit laatste was ten deele onvermijdelijk: waar de kennis der Oostersche talen, bepaald van het Hebreeuwsch, gevorderd wordt, is het eenen dorps-onderwijzer, hoe kundig en verdienstelijk ook, niet kwalijk te nemen, als hij nu en dan mistast; en de aanwijzing dier misvattingen zou tot de slotsom leiden, dat de auteur voor zijne taak niet ware opgewassen, indien òf haar aantal, òf haar aard belangrijke schade toebragt aan het geheel - iets, dat wij gerustelijk durven ontkennen. Ook in ander opzigt zijn de vergissingen slechts van ondergeschikt belang. Toch verraadt het b.v. eene zeer bekrompene zienswijze, wanneer de schrijver zegt: ‘Zoowel de uittogt (van Israël) uit Egypte, als de doortogt door de woestijn en de intogt in het beloofde land zijn zulke merkwaardige gebeurtenissen, en de overeenkomst daarvan met het leven des Christens op aarde en vooral met zijn overgang tot het hemelsche Kanaän aan de hand van een' anderen josua - aan de hand van jezus onzen Verlosser - is zoo treffend, dat wij vaak op het een en ander gepaste toespelingen vinden’, waarbij dan (bladz. 142) wordt aangehaald Ned. Geloofsb., Art. 34: ‘Het bloed van christus is onze Roode Zee’, enz. Niet veel beter is het, dat ‘de geboden en verboden, in de wet vervat, door den Heiland zijn volledig gemaakt en vergeestelijkt’ (ald.). Zoo ontbreekt het den schr. klaarblijkelijk aan uitlegkunde des Bijbels, wanneer hij uit Pred. xii (er staat door eene drukfout xxii) wil | |
[pagina 183]
| |
afleiden, dat de oude Israëliten kennis hadden van de inwendige zamenstelling des menschelijken ligchaams (bladz. 185). Dat maria magdalena na petrus de eerste was, die den verrezen jezus zag (bladz. 270), is eene kleine vergissing, in strijd met de uitdrukkelijke verzekering Mark. xvi:9. Ook is het wat veel gezegd, als wij (bladz. 185) lezen, dat wij niets weten van de kennis, die de oude Israëliten hadden van reken- en meetkunde - als wij de kerk van keizerin helena boven de zoogenoemde grot der geboorte (bladz. 227) bepaald verklaard vinden voor den eersten Christen-tempel op den Palestijnschen grond - als wij (bladz. 283) de stelling aantreffen, dat Israël nimmer met doortastende kracht poogde te veroveren, wat hem regtmatig toekwam - als wij aan het slot (bladz. 326) de verwachting vinden uitgedrukt, dat de Joden, eenmaal in massa het Christendom hebbende aangenomen, ook naar hun land zullen terugkeeren - als wij in het aanhangsel (bladz. 329) den Ararat zoo bepaald vinden vermeld als den berg, op welks top de ark van noach zitten bleef. Men zou ons onregt doen met uit de bovenstaande aanmerkingen af te leiden, dat wij zelven nog al wat afdongen op de aanbeveling van bakkes' arbeid, met welke wij aanvingen. Integendeel - wij achten het in vele opzigten een prijzenswaardig boek. Wij kunnen ons niet onthouden, de volgende, uitnemend schoone plaats aan te halen (bladz. 285); zij betreft de Feniciërs: ‘Zij versmaden niet, wat hun land zoo ruimschoots voortbrengt. De Libanon is niet te vergeefs met bosschen van ceders en dennen gekroond: zij vellen en splijten en bewerken de kostbare boomen - hier voor het schip met zijne masten en riemen, dáár voor de woning met hare deuren en zolderingen, ginds voor het prachtige paleis of den grootschen tempel met zijne sieraden van snijwerk. Zij splijten de aardkorst en doorboren den bergwand: uit de mijnen bij Sarepta brengen zij koper en ijzer te voorschijn. Zij dalen in de zee af, vangen aan de kusten de purperslak en verwen met hare kleur de kostbare zijden stoffen, zoo schitterend als de gloeijende avondhemel. Zij smelten het zand van de Belus, en brengen in het glas eenen nieuwen diamant aan het licht.’ De uitgever heeft eer van de uitvoering, doch de correctie moest zorgvuldiger zijn; de lijst van drukfeilen is niet volledig, waarbij ook nog plaats ware voor eenige taalfouten (b.v. | |
[pagina 184]
| |
zoo prachtig dan, bladz. 198), die den kundigen onderwijzer zullen ontsnapt zijn. In 't kort: dit werkje overtreft ver de Natuurlijke Geschiedenis des Bijbels en de Bijbelsche Oudheden, beide door Ds. kerbert vertaald en in der tijd (1857, bladz. 174 en 176) beoordeeld.
|
|