| |
Geschiedenis der Apostolische Kerk, benevens eene algemeene Inleiding op de Kerkgeschiedenis, door Philipp Schaff, Theol. Dr. en Hoogleeraar te Mercersburg in Pensylvanië. Naar den 2den druk uit het Hoogduitsch vertaald en met enkele aanteekeningen voorzien door J.W.Th. Lublink Weddik, Evangeliesch-Luthersch Predikant te Harlingen. Tiel, H.C.A. Campagne. 1857. In roijaal 8vo. XII en 718 bl. f 7-40.
Reeds geruimen tijd - ik beken het met schaamte - heeft dit boek nevens meer andere op mijne schrijftafel gezworven, zonder dat ik, naar 't scheen, den tijd of den lust kon vinden, om aan zijne beoordeeling ernstig de hand te slaan.
Intusschen hebben verschillende recensiën er van het licht gezien, en is van onderscheidene kanten de aandacht er op gevestigd op eene wijze, die het ons als eene wezenlijke aanwinst onzer Theologische literatuur mag doen beschouwen. Zonder nu van den hoogen lof, over 't algemeen er aan toegezwaaid, iets te willen afdingen (ook mijne aankondiging zal tevens eene aanbeveling zijn), meen ik toch dat men voorzigtig moet zijn met niet in alle opzigten zich door schaff's schitterende wijze van voorstelling te laten verblinden, terwijl ook, naar mijn oordeel, de vertaling gelukkiger had kunnen zijn, waardoor het werk in algemeene bruikbaarheid zeer zeker zou hebben gewonnen. Ik wil hieromtrent het een en ander
| |
| |
in het midden brengen. Vooraf geef ik een kort algemeen overzigt van schaff's arbeid ten behoeve van diegenen der Lezers van ons Tijdschrift, die er misschien nog niet mede mogten bekend zijn.
Over het doel van zijn schrijven laat de Auteur zelf zich in de Voorrede (blz. 2) aldus uit: ‘Mijn plan’ - zegt hij - ‘hestaat dáárin om aan de hand (?) der tweelings-gelijkenissen des Heeren, van het mostaardzaad en van het zuurdeeg (Matth. 13:31-33), uit de beste bronnen die ik bekomen kan, een naar mijn beste vermogen getrouw en aanschouwelijk beeld van den ontwikkelingsgang van het Rijk van christus op aarde en van zijnen heiligenden en verheerlijkenden invloed op elk gebied der menschelijke maatschappij voor de theoretische en praktische behoeften van geestelijken en ontwikkelde leeken te ontwerpen, dáárdoor de kennis der Kerk onzer dagen mogelijk te maken en tot blijmoedigen arbeid voor de toekomst op te wekken.’ Eerst had hij het plan om die geschiedenis tot op onzen tijd te vervolgen. Later zal hij misschien, zoo God hem het leven en de kracht verleent, dat plan ook werkelijk volvoeren: voorzeker een ware reuzentaak, indien zijn arbeid op dezelfde schaal wordt voortgezet, als waarop hij thans is begonnen. - De Lezer oordeele. Na eene Algemeene Inleiding op de Kerkgeschiedenis, loopende van blz. 1-139, waarin hij de gansche geschiedenis harer bearbeiding, van eusebius af tot op de nieuwere en hedendaagsche schrijvers, neander, baur, hase, naauwkeurig en op kritische wijze behandelt, laat de Schrijver eene bijzondere Inleiding op de Geschiedenis van het Apostolisch tijdvak, die den eigenlijken hoofdinhoud van dit zijn werk uitmaakt, volgen. Deze tweede Inleiding heeft ten doel, het Christendom in zijne wereldgeschiedkundige (!) beteekenis regt te doen verstaan, en wijst ons alzoo aan hoe zoowel het Heidendom als het Jodendom er den weg toe hebben gebaand, benevens den
onderlingen invloed van die beide op elkander. - Dan volgt de Geschiedenis der Apostolische Kerk zelve, in vijf boeken, waarvan het Eerste de geschiedenis harer uitwendige lotgevallen, benevens eene karakteristiek der Apostelen petrus, paulus en johannes (later, in het vijfde boek, komt de Schrijver hierop van zelf nog eens terug); het Tweede eene schilderij van het zedelijk-godsdienstig leven; het Derde een overzigt van de
| |
| |
kerkelijke tucht; het Vierde eene beschouwing van de godsdienst (moet zijn uitwendige eeredienst en plegtigheden), en eindelijk het Vijfde een kort begrip van de Leer en godgeleerdheid van het Apostolisch tijdvak bevat.
Bedenkt men nu dat het gansche werk ruim 700 bladzijden beslaat, dat het in groot formaat en daarbij, hoewel met duidelijke letter, zeer compres is gedrukt; voorts dat het een rijkdom van zaken en bijzonderheden bevat, alle zijdelings of regtstreeks tot het onderwerp betrekking hebbende, die van ongemeene belezenheid en scherpzinnigheid en tevens van den helderen en vrijen blik getuigen, waarmede de Schrijver niet slechts het verledene, maar ook het tegenwoordige, niet slechts de geschiedenis van vroegeren, maar ook van ònzen tijd heeft gadegeslagen; eindelijk dat het alles geschreven is in een stijl zoo boeijend en wegslepend, dat men eer een boek van uitspanning dan van studie zou meenen te lezen - men zal dan den hoogen lof geenszins overdreven vinden, die aan het werk van schaff is toegezwaaid, noch zich verwonderen, dat ook ik er hoogelijk mijne ingenomenheid mede betuig.
Intusschen, alles heeft zoowel zijne lichtzijde als zijn schaduwkant. Ook schaff's werk is zeker verre van volmaakt. Maar wat juist bij hém bijzonder de aandacht trekt, is, dat zijne gebreken eenigzins met zijne verdiensten zamenhangen of althans in zekeren zin er uit voortvloeijen. Dit geldt vooreerst van des Schrijvers godsdienstig standpunt. Met blijdschap merken wij op, hoe zijne geheele beschouwingswijze wordt beheerscht door het geloof, en hoe hij in de gansche geschiedenis der Christelijke Kerk slechts de magts- en liefde-openbaring ziet van Hem, die eenmaal den zijnen beloofd heeft: ‘Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld.’ - Zoodanig was ook het standpunt van zijn ontslapen leermeester, den vromen neander. Maar deze teregt geprezen geloovige rigting gaat bij schaff, helaas! gepaard met eene zekere dogmatische bevangenheid, die wel bij hem eenigzins verschoonlijk is, maar die toch niet altijd ten voordeele der waarheid strekt. Of wie, die der zake kundig is, zal het b.v. niet betreuren, dat hier een man als neander wordt beschuldigd van gebrek aan orthodoxie? Geenszins stem ik dan ook met de bewering van den Vertaler in, dat in schaff's werk ‘eene goudmijn’ gevonden wordt ‘voor Nieuw-Testamentelijke (!) Exegese.’ Integen- | |
| |
deel, ik raad in dit opzigt een ieder voorzigtigheid aan bij het gebruik, daar de kerkelijke zienswijze des Auteurs op de opvatting van verschillende plaatsen niet dan hoogst schadelijk heeft gewerkt.
Eene tweede verdienstelijke eigenschap van schaff bestaat in het boeijende, levendige, schitterende van zijn stijl. - Ook hieraan echter is voor den minkundigen lezer een eigenaardig gevaar verbonden. Ligt toch laat hij door dien schitterenden woordenvloed zich verblinden en wegslepen, ook al houdt de redenering eigenlijk geen steek, gelijk b.v. in § 143 het geval is, waar de Schrijver te velde trekt tegen het gevoelen der voorstanders van den Doop der bejaarden, op eene wijze, die gansch niet vrij is van mystiekerij. Of welk oordeel zal men moeten vellen over zinsneden als b.v. deze: ‘Dáárin ligt de groote dwaling dier bewering (van de voorstanders namelijk van den bejaarden Doop), dat het begrip des geloofs in het algemeen, en daarmede ook de werkzaamheid des Heiligen Geestes, aan eenen bepaalden ontwikkelingstrap van het menschelijk bewustzijn gebonden en daarvan afhankelijk gemaakt wordt. - De grond van, en de voorwaarden tot het heil liggen over het geheel niet in iets subjectiefs en tot het schepsel behoorende hoegenaamd, maar in de diepte der goddelijke erbarming’, enz. Bl. 602 en verder bl. 603: ‘veeleer moeten wij daaruit dit besluit trekken, hoe bevreemdend dit ook zijn moge, dat iedere doop ook, die der volwassenen in den grond der zaak een kinderdoop is, dewijl christus den kinderlijken zin als onvermijdelijke voorwaarde tot ingang in zijn rijk verklaart.’ (?)
Intusschen, bij verstandig en oordeelkundig gebruik zullen dergelijke, haast hadden wij gezegd... dwaasheden (zij wegen op verre na niet tegen al de schoonheden van het boek op) niet zoo veel kwaad doen. Maar daarom hadden wij dan ook wel gewenscht, dat de geachte Vertaler aan dit gebrek te gemoet ware gekomen door niet maar hier en daar een ! of ? achter de woorden te plaatsen, maar door, gelijk zulks b.v. in vinet's Homiletiek, vertaald door e. moll, is geschied, in eene afzonderlijke noot of in parenthesi den lezer aan te wijzijn, waar de Auteur het blijkbaar mis heeft. Dat hij dit niet heeft gedaan, is een wezenlijk gebrek. Over 't geheel ook had, dunkt mij, de Vertaler, met het verwijzen naar vaderlandsche schrijvers milder kunnen zijn. Het boek zou daardoor
| |
| |
in bruikbaarheid ongetwijfeld véél hebben gewonnen. Het moet toch teregt verwondering baren, als wij hem b.v. bij den grooten rijkdom van vaderlandsche geschriften, bijzonder op het gebied der Joanneïsche literatuur, in den jongsten tijd verschenen, alleen tiele, maronier en de Johannes en Theagenes van ter haar zien aanhalen. Waarom met geen enkel woord gesproken van niermeijer, of van het Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijk gezin? De lezer zal toch, in het laatste werk vooral, b.v. over de Openbaring van johannes, zeker meer waars en stichtelijks kunnen vinden, dan in hetgeen schaff daarvan zoo al opdischt.
Ook het gebruik van vreemde woorden is in het oog vallend, en moet, dunkt mij, zelfs voor ‘den ontwikkelden’ leek, de lezing niet gemakkelijk maken. Of welk mensch - tenzij hij Grieksch geleerd hebbe - verstaat woorden als pneumatisch, ekstatisch, genetisch, antinomistisch, ikonolatrie, ikonomachie, caet.? Dan komen er ook leelijke Hollandsche (eigenlijk niet Hollandsche) woorden in voor, als b.v. hoofddaadzaak. Maar over de vertaling niets meer. De Heer lublink weddik is misschien zelf ook eenigzins bedwelmd geweest door al dien vloed en pracht van Duitsche en Grieksche woorden, die schaff hem naar het hoofd wierp. Hij hebbe in elk geval onzen dank, dat hij met een zoo degelijk en verdienstelijk werk, als dat van schaff werkelijk is, onze Literatuur heeft verrijkt.
Moge het onder Gods zegen dienstbaar zijn aan veler opbouwing in kennis, geloof, en liefde tot den Heer der Kerke, en alzoo in uitgebreiden kring veel nut stichten!
b.
|
|