Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858
(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOefeningen in het schrijven der Hoogduitsche Taal, te gelijk eene Aanleiding tot spreken, door H.G. Roodhuyzen. Eerste Stukje. Te Amsterdam, bij L.F.J. Hassels. 1857. In kl. 8vo. 56 bl. f :-25.George sand, in zijne beschrijving van 't eiland Majorca, van een gelukkig keerpunt in de geschiedenis der Majorcanen | |
[pagina 144]
| |
sprekende, zegt: ‘.... et l'ère nouvelle, l'ère du salut, a commencé.’ Ook wij kwamen, na 't lezen van 't lange Voorberigt van bovenstaand boekje, tot die exclamatie, gevolgd van mentale ontboezemingen, als: ‘A bas les thèmes d'agron, baudet, meidinger, enz. enz.!’ 't lijden van onzen armen, te lang geplaagden Hollandschen schooljongen is uit, eene nieuwe methode verlost hem voor altijd van die ‘minst genomen noodelooze thema's!’ En regt in onzen schik in eene eeuw te leven, die zulk een' grooten stap op de baan des vooruitgangs zag doen, zetten we ons aan 't lezen van 't werkje zelf, ten einde 't merkwaardig feit toch zoo spoedig mogelijk der wereld bekend te helpen maken. Al spoedig echter bekoelde ons enthousiasme, toen we 't boekje begonnen te kennen. We laten gaarne aan elk en een iegelijk de keus der leerwijs, die hij bij zijn onderwijs volgen wil, en zouden daarom ook met deze would-be nieuwe methode vrede hebben, zoo maar 't werkje niet wat erg verrijkt ware met drukfouten en andere van deftiger afkomst, en daarbij, wat den inhoud der ter vertaling gegeven oefeningen betreft, niet verre achterstond bij vele zoo uit de hoogte veroordeelde thema-boeken, waarmede zoo vele onderwijzers zich nog meenen te kunnen behelpen. 't Volgende stave ons ongunstig oordeel; wij bepalen ons echter bij de eerste 20 bladzijden, uit vrees van in 't gebrek van 't Voorberigt te vervallen. Reeds op 't begin van 't werkje, blz. 9, veroorloven we ons eene aanmerking. Men vindt daar boven 't 1ste themaatje: Hauptwörter, 1e Biegung, enz. Dat 1e Biegung beviel ons niet: men onderscheidt thans, volgens heyse, of liever volgens alle Duitsche grammatici, eene starke en eene schwache Declination. De 4 declinaties van meidinger, de 8 van schade, de (naar we ons meenen te herinneren) 13 van adelung zijn voorbijgegaan, en men doet best den thans gebruikelijken weg te volgen. Op bl. 12 leest men: ‘Die Stecknadel des Schneiders liegt bei der Hosen des Regenschirmmachers.’ Dan dit is waarschijnlijk eene drukfout, en moet zijn den Hosen. Op bl. 13: ‘Die Dübbelchen sind aus Silber und nicht aus Kupfer verfertiget. Wat zijn dat, Dübbelchen? Vroeger had men eene zilvermunt van dien naam in Hannover; thans kent niemand die meer in Duitschland. En dan is ook verfertiget mis. | |
[pagina 145]
| |
Heyse zegt: ‘In der Endung et wird das e in der Regel ausgeworfen nach einem vocalischen Auslaut des Stammes, so wie nach allen Consonanten, mit alleiniger Ausnahme der starren Zungenlaute d und t.’ 't Moet dus verfertigt zijn. Bl. 14: ‘Die Feuer sind bisweilen die Zeichen des Freudens - lees: Friedens. Op dezelfde bl.: ‘Der Feind des Herzoges’, enz., en iets verder ... dem Wetterhahne, ... einem Generale, ... dem Gasthofe. Volgens heyse, alweêr, schrijft men, schoon 't als boven sprachrichtig is, beter des Herzogs, dem Wetterhahn, dem General, enz. Bl. 15: Goldsmiede - lees: Goldschmiede. Kan - lees: kann. Bl. 16 staat: ‘Der Kaufmann hat ein Comptoir’. Duitschers, die in Holland op kantoren zijn, zeggen en schrijven Contor. Woordenboeken geven beide. Dit mag dus 't zelfde zijn. Bl. 17, echter maakt het minder; daar lezen we: Apothekar, in plaats van Apotheker; en wat nog een graadje erger is: dieses Vorfall in plaats van diesen Vorfall. Nog iets verder, om nog even op dezelfde bl. te blijven: Geistlichen, in plaats van Geistliche. Men zegt: die Geistlichen, maar zonder lidw.: Geistliche. Bl. 18: Der Wille - lees: der Willen. Vroeger schreef men: Friede, Funke, Gedanke, Wille, enz.; thans gaan die woorden op en uit. Op dezelfde bl.: Meine Herren, ihr habet - lees: Ihr habet. Heyse zegt: ‘Die Anredewörter Du, Dir, Dich, Ihr, Euch schreibt man gewöhnlich grosz. Op dezelfde bl.: ‘Das Auge des Menschen ist eine Zierath der Schöpfung.’ Sedert wanneer is Zierath vrouwelijk geworden? Wij gelooven, dat het nog bij continuatie mannelijk is. Wij zouden zoo, van blz. tot blz., het boekje kunnen doorloopen, indien de lijst niet wat al te lang dreigde te worden. Wij hebben er genoeg van, en sluiten, zu guter Letzt, met die aanspraak van dat quasi-Duitsch jongeheertje aan zijn heer papa op blz. 26: ‘Liebster Vater! gehen Sie mit uns spazieren? Es ist solch ein schönen Abend, und Sie haben Ihre Arbeit geendigt,’ enz. Weet de Schr. dan niet, dat men van de Oostzee tot Italië in den familiekring dutzt, onverschillig of ouders tot kinderen of kinderen tot ouders spreken - in één woord, | |
[pagina 146]
| |
dat men nooit anders onder bloedverwanten hoort?Ga naar voetnoot(*) Slechts korten tijd, gedurende de heerschappij van napoleon over Duitschland, trachtte men, in navolging van 't Fransch, het spreken met Sie en Ihr in den huiselijken kring in te voeren; de poging leed weldra schipbreuk op 't nationaal gevoel der Duitschers - en thans zou 't in den mond eens kinds, sprekende tot zijn vader, belagchelijk klinken. Wanneer men nu dit een en ander in verband brengt met hetgeen in 't Voorberigt gezegd wordt, dat namelijk elke opgave, zooals de Schr. zulks natuurlijk doet, in de Hoogduitsche taal moet besproken worden, met hetgeen daar zoo al verder van de spraakkunst in 't hoofd te hebben, enz. gezegd wordt - dan, maar wij hebben onze opmerkingen medegedeeld, ami lecteur, en laten de conclusie aan u. |
|