Majoor Gahagan's ontzettende Avonturen, en De noodlottige Laarzen. Twee Novellen, uit het Engelsch van Thackeray. Te Utrecht, bij B. Dekema. In gr. 8vo. 191 bl., met vignet in steendruk. f 2-:
Twee denkbeelden kwamen ons na de lezing van dit goed uitgevoerde en goed vertaalde boekske voor den geest. Beiden waren verschillend, omdat het ons onbekend is, of deze novellen tot de eerste of tot de laatste pennevruchten van den karakteristieken auteur van Pendennis en Henry Ermond behooren. Kunnen ze tot de eerste worden gerekend, dan vermeenen wij, dat deze bundel een bewijs oplevert, hoe onze uitgevers op den vroegeren arbeid van iemand die in latere jaren naam maakte, zoo gretig aanvallen, dat men, door speculatiezucht gedreven, rijp en groen dooreenhaspelt, en 't maar niet begrijpt, dat men evenmin den auteur als 't publiek daarmede dient. Behooren ‘Majoor gahagan’ en ‘De noodlottige Laarzen’ tot een later tijdperk van thackeray's letterkundige loopbaan, dan acht Ref. de oude Hollandsche spreekwoorden: ‘die den naam heeft van vroeg opstaan’, enz. en ‘op een goeden naam is 't goed zondigen’, hier ten volle van toepassing.
't Zijn een paar verhaaltjes, zoo als er duizende zijn, niet te onaardig, om eens vlugtig door te loopen, maar in geenen deele aan thackeray's overigen arbeid in gehalte gelijk. 't Eerste is eene uitmuntende lectuur op de wacht, en dan nog voor een sergeant van den ouden stempel, zoo'n knevelbaard, wiens geslacht met den dag meer schijnt uit te sterven; hij zal eens hartelijk lagchen om de ontzettende avonturen van den pogchenden Majoor, die van zijn eerste leugen niet gebarsten bleek.
‘De noodlottige Laarzen’ zijn in denzelfden geest geschreven; waar de Vertaler de bekentenissen van den held dezer novelle ‘schaamteloos opregt’ noemt, beamen wij deze uitspraak; ze ‘naïf’ te noemen, kwam Ref. wat sterk voor.