en reitsma's leerzame ontvouwing van 't verschil tusschen Roomsche en Evangelische zending, onze wèlverdiende hulde niet weigeren - toch niet het stuk over de Straatsburger Godgeleerden, door den jongeren hofstede de groot naar kienlen bewerkt, alhoewel het met de zaak der Catholiciteit slechts zijdelings in betrekking staat, juist datgene, waardoor onze aandacht zich 't meest boeijen laat?
De Redactie van Waarheid in Liefde is in geenen deele quand-même stationair gezind. Zij toont dat wederom in 't voor ons liggende eerste Nommer van den Jaargang 1858, waar zij, allezins in 't belang van haar tijdschrift, een aanvang maakt met het ‘Overzigt der Godgeleerde Letterkunde’ - die kostelijke parel aan hare kroon - in plaats van, gelijk tot dusverre, in twee, in vier deelen te splitsen. Zoo houde zij dan ook onze bedenkingen ten goede, en schrijve die toe aan eene opregte belangstelling. Zóó opregt, dat we, ook indien zij den haar door ons in overweging gegeven weg niet meent te moeten volgen, desniettemin geen oogenblik aarzelen om haar een allervoorspoedigsten weg toe te wenschen. Is er naar menschelijke berekening luttel verwachting, dat zij met het thans levende geslacht het beloofde land der Evangelisch-Catholieke Kerk zal binnentreden, mogt het haar gegund zijn de grenzen toch reeds van digte bij te naderen, en dien heiligen grond, zoo dan ook maar van verre, toch reeds te aanschouwen in al zijne schoonheid en heerlijkheid!
Met dezen heilgroet zouden we de pen neêrleggen, zoo we niet nog den Heer oomkens een lof hadden te geven, die hem inderdaad van regtswege toekomt. Want het uiterlijk van dit Tijdschrift is net, de letter bevallig, en de correctie, die - ook om de zeldzaamheid, Heeren Uitgevers! - in onze schatting bovenaan staat, bijkans geheel onberispelijk.
v.p.