lezing van het door Prof. broere gegeven betoog, dat men, hoe noode dan ook, grotius wel aan Rome moest afstaan, grotius, den grooten Bijbel-uitlegger, den verlichten Christen, den kloeken verdediger van de waarheid der christelijke godsdienst, den edelen kampvechter voor vrijheid van godsdienst en geweten... Maar die indruk van het boek kon slechts de eerste zijn; bij naauwkeuriger inzien bespeurt de nadenkende weldra, dat de Warmondsche Hoogleeraar - behendig of in onkunde? - misbruik maakt van het misbruik, dat sedert lang in de taktiek der Pauselijken gemaakt wordt van het woord ‘Katholieke’ Kerk, 't welk eigenlijk beteekent: de algemeene, alle afzonderlijke afdeelingen der Gemeente van christus omvattende Kerk, maar door de Roomsche zich, als haar eigendom en haar alleen betreffend, met drieste aanmatiging wordt toegeëigend. Dr. diest lorgion heeft, nog veel krachtiger dan Prof. broere, bewezen, dat de groot inderdaad ééne Katholieke (algemeene) Kerk als het ideaal der Gemeente van christus op aarde, wenschte, en naar de verwezenlijking er van streefde; maar dit reeds alleen doet het geheele betoog van den Heer broere als een kaartenhuis ineen vallen. Zijn ‘Catholicisme’ heeft niets dan den naam gemeen met dat van de groot; zulks wordt in het stuk, dat Dr. diest lorgion geschreven heeft in het Tijdschrift: Waarheid in Liefde, en waarvan wij een afzonderlijk uitgegeven afdruk aankondigen, met de stukken, d.i. uit de groot's eigene brieven, overtuigend aangetoond. Niet alleen wordt met groote naauwkeurigheid blootgelegd, waar Prof. broere verkeerd voorstelt, onjuist vertaalt, onvolledig aanhaalt in
zijn beroep op diezelfde brieven; maar ook uit de bronnen ontvouwd, dat de groot wel doordrongen was van het besef, dat er éénheid onder de christenen behoort te bestaan, met andere woorden: dat de Christelijke Kerk eene Katholieke of algemeene moet wezen, doch tevens dat hij daarbij niet dacht aan het Roomsch-Katholicisme, integendeel aan eene Kerk, die zich alleen grondde op de H. Schrift, bij welker uitlegging de groot hooge (o.i. te hooge) waarde hechtte aan het gezag der overeenstemming van de oude kerken, terwijl hij niet afkeerig was van het hiërarchisch beginsel en zelfs wel eenen Paus als oppersten bestuurder der Kerk, doch daarom nog niet als onfeilbaar en oppermagtig opperhoofd, wilde laten