die onschuldig blijft, moge zij niet verbitteren, dat toch nooit op verbeteren uitloopt, redactie noch uitgevers kunnen of mogen haar tot slavin van diezelfde poëzij vernederen, en haar dringen, dat zij haar tijd zoek brenge op het ontleden van verzen, alledaagsch van inhoud en vorm, middelmatig in één woord. De zoodanige kan, wie er lust en bekwaamheid toe heeft in de Vergeet mij niet vinden, maar daarbij dit en dat boven het middelmatige, iets goeds; bijzonder uitstekends, voortreffelijks vonden wij niets. Meest nadert er aan het laatste stukje van dorbeck: de eerste eidebaar, maar tot het goede rekenen wij: stemmen des levens, door s.j.v.d. bergh, Epigrammen door nicolaas beets, aan den dichter jan v. beers, door Mr. j. van lennep, het Woord door f.t.c. steinmets, Dichteren lot en Dichteren eed door Mr. a. boxman. Beneden het middelmatige vonden wij ook niets. Afzonderiijk noemen wij nog wat e., de Beunhaas, de redacteur, en een veelbelovend Jongmensch levert of leverde, want blijkbaar is dat één persoon: 't zijn krullen, maar geschaafd van 't fijnste hout. Wie ze ziet klaagt bitter, dat de eigenaar van zulk hout zich altijd amuseert met schaven en hakken, en er nog nooit toe is gekomen om uit die onwaardeerbare stof met de meeste zorg en bezadigdheid een kunststuk te formeren zooals hij alleen kon.
Het proza wordt vertegenwoordigd door thrasybulus, Mr. scholten tot gansoijen en c.v.e. van der bilt la motte. Thrasybulus verloochent zijne heerschappij over den vorm nooit, maar zeker is het zoowel tot zijne schade als tot die van den tweeden prozaïst dat beide op het gebied der legende zich bewegen: beide doen het goed, de eerste nog beter dan de tweede, maar twee proza-stukken van de drie in hetzelfde genre, dat moest vermeden zijn. La motte toont dat hij waardig is zijn aangezigt in afbeelding den lezers aan te bieden. Hij maakte in den laatsten tijd groote vorderingen. Zijn stijl worde nog correcter en minder gezwollen. Een enkele maal mag het behagen in plaats van een jaar later te schrijven: ‘weer is een jaar te slapen gelegd in 't groote graf van den tijd;’ doch als voortdurend alle zeilen worden bijgezet om te schitteren, en de criticus dit merkt, terwijl de gewone lezer het voelt, dan iets.... dat naar walging gelijkt. Ondertusschen, zal iemand met waar gevoel van zijne schuld en boete volstrekt niet walgen, tenzij mogelijk van zijn laatste voor-