lievend man met een geopend verstand voor edele en schoone gedachten, een geopend hart voor liefde tot velen.’ Maar schoon hij ook niet zonder verdienste de vaderlandsche letteren beoefende, onder onze dichteren bekleedde hij geene eerste plaats. Daarop maakte hij zelf geene aanspraak. Beminnaar der poëzij, was hij nogtans te goed en te edel om geprikkeld te worden door eenige onmatige en onmachtige dichterlijke eerzucht. Nederig en oprecht, gelijk hij was, schrijft hij dan ook in zijn voorbericht, tot deze Poëzij; als de titel aanduide uit vertalingen bestaande; schrijft hij: ‘Het goede dat men wellicht in dezen mijnen arbeid mogt opmerken, stel ik gaarne op rekening der schoone modellen, die ik gepoogd heb na te volgen. Voor het gebrekkige blijf ik zelf alleen aansprakelijk. De bescheidene aanwijzing daarvan zal mij niet het minste leedgevoel veroorzaken, en mijne jaren zijn te verre gevorderd, dan dat onbescheidene oordeelvellingen mij, ook maar voor een oogenblik zouden kunnen verontrusten.’ Warnsinck meende dit toen hij 't schreef. Maar nu gewis is hij nog meer verheven boven de eer of oneer die men zijne poëzij gelieft aan te doen. Doch onze aankondiging na dat de groeve zich over zijn hoofd heeft gesloten, zal niet meer of minder oprecht en bescheiden wezen, dan ze bij zijn leven zou geweest zijn.
Deze verzameling gedichten, uit den vreemde, is een nieuwe uitgave van een kleiner bundel, reeds ten jare 1835, onder den titel ‘Vertellingen Romances, en andere stukjens’ in 't licht verschenen. De nieuwe uitgave, met een paar niet onaardige plaatjens versierd, is in alle opzichten keurig en strekt den heeren allart en van der made tot eere. De auteur zelf heeft over zijnen arbeid van voor twintig jaren nog eens een zorgvuldig oog laten gaan, en hier en daar eenige kleine veranderingen aangebracht, die wij, wien de eerste druk onbekend is, gaarne voor zóo vele verbeteringen houden.... wat nu voorts den inhoud van dit bundeltjen betreft, wij ontfangen hier een dertigtal over 't algemeen wel geslaagde vertalingen van min of meer bekende Hoogduitsche gedichten. De namen der gevolgde dichters zijn: schulle, schiller, hölly, kind en bourisch. Gold het hier een belangrijker arbeid, wij zouden temet lust gevoelen in 't breede hier de opmerking te ontwikkelen, die ons al lezende inviel,