Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858
(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
dan ook een roman, kan men er toch reeds bij voorraad zeker van zijn, dat men altijd iets voor zijne menschenkennis of zijn gevoel zal vinden en mogelijk winnen. Dit mogen wij dan ook weêr zeggen van Kleine Dora. Zelden lazen wij een roman, waar zoo vele en zoo verschillende karakters zoo diep doorzien en meesterlijk ontwikkeld zijn. Men bedenke daarbij, dat er niet minder dan ruim dertig handelende personen in voorkomen, en als men dan zeggen kan, dat geen van die allen ooit vervalt in iets dat in zijn karakter naar eene onwaarschijnlijkheid kan zweemen, dan zal men den Schrijver alleen daarom reeds moeten bewonderen. Dit groote aantal van acteurs maakt het moeijelijk, zoo niet onmogelijk, om eene korte schets van het verhaal te geven, maar ten einde toch eenigzins den inhoud te doen kennen, zullen wij alleen den draad van dora's lotgevallen volgen, en ons bepalen bij de gebeurtenissen die daarop invloed hebben. - De Heer dorrit, een man van fatsoenlijke afkomst, raakt, door een bankroet, in de Marshalsea (de gevangenis voor schuldenaren). Zijne zaken zijn zoo verward, dat de knapste advocaten er geen weg in kunnen vinden, en zoo blijft de man, jaar uit, jaar in, met zijn gezin, in de gevangenis; eene dochter wordt er hem geboren, zijne vrouw sterft er, en die bekrompene woning wordt geheel zijn t'huis. Hij ziet ontelbare andere bewoners in- en weder uitgaan, en men noemt hem algemeen den vader der Marshalsea. Zijn karakter is dat van een aarts-egoïst, en daarbij verlaat hem, zelfs in zijne diepste ellende, nooit zijn trots en de angst voor zijn fatsoen. De jongste dochter, kleine dora, is de ziel van het kleine gezin. Zij zorgt voor allen. Zij beweegt een dansmeester, die eenigen tijd met hen doorbrengt, om hare oudere zuster onderwijs in het dansen te geven, en weet haar later in een corps de ballet te plaatsen; iets dat de vader veinst niet te weten, omdat - zijn fatsoen dit niet gedoogen zou. Tip, de zoon, veroorzaakt zijne kleine zuster oneindig veel moeite; zij bezorgt hem de eene betrekking na de andere, maar hij, een losbandige, luije jongen, heeft nergens rust. Dora zelve gaat, schijnbaar ook zonder dat haar vader het weet, uit naaijen, om dien vader, dien zij boven alles lief heeft, wat meer gemak en kleine geriefelijkheden te kunnen bezorgen; niets houdt zij voor zich zelve, zelfs hare portie vleesch wordt voor hem te huis gebragt. | |
[pagina 31]
| |
Kleine dora is een karakter vol zelfverloochening en onuitputtelijk van goedheid voor iedereen; en toch niet overdreven. Ik heb haar gekend, zeer van nabij gekend, maar zij is reeds opgenomen in een gewest, waar zulke kleine dora's beter te huis behooren dan hier! - Dora's vader is haar afgod; al zijne egoïstische laagheden bedekt zij met den mantel der liefde, en schrijft ze aan zijne ongelukkige omstandigheden toe. O, hoe anders zou die vader zijn, wanneer hij vrijheid en ruimer middelen had, wanneer er verandering in zijn lot kwam! - Eindelijk, na vijf-en-twintig doorgezwoegde jaren, kwam die verandering, en ook de vader werd anders, maar hoe? - De familie d. komt op het alleronverwachtst in het bezit eener rijke erfenis; de schulden worden vereffend, de Marshalsea wordt verlaten, en wij vinden allen weder in het klooster op den St. Bernard, met eene fashionabele gezelschapsdame, om de dochters van den huize eenigzins te vormen voor de hooge sfeer waarin zij zich thans zullen moeten bewegen, en voorts met een stoet van bedienden, die worden geacht bij de tegenwoordige grootheid te behooren. Men zal den winter in Italië doorbrengen, want het hoofd des gezins ademt vrijer onder dien vreemden hemel, waar natuurlijk niets hem de vorige dagen te binnen brengt. Thans eerst ontwikkelt zich zijn opgeblazen trots tot het hoogst mogelijke toppunt, en de man is in eene onafgebroken spanning omtrent de eer der familie; in iederen blik, in iederen lach van een lakei, ziet hij eene toespeling op de ontdekking van zijne vroegere lotgevallen, die hem met schrik vervult; welke angst soms aanleiding geeft tot belagchelijke tooneelen. Fanny, de danseres, en tip, de losbol, kunnen zich in dit nieuwe leven uitmuntend schikken, maar kleine dora is er niet gelukkiger om. Zij, die nooit anders heeft gewenscht dan haren vader op te passen en hem kleine zorgen te bewijzen, is nu, door de étiquette, verder dan ooit van hem verwijderd; voor de geringste dienst staat een lakei gereed, en die zelve te verrigten, zou een vergrijp tegen het fatsoen zijn. En, o! zij is zoo dikwijls op het punt om zulk een vergrijp te begaan, en haar warm hart ontmoet dan niets dan eene koude teregtwijzing. Voor haar heeft dat leven met zijne luidruchtige vermaken geene de minste aantrekkelijkheid, en terwijl de anderen van de eene partij naar de andere jagen, | |
[pagina 32]
| |
zit zij meestal in stilte te mijmeren, en wijdt, voor zoo verre het haar wordt toegestaan, hare zorgen aan een ouden, half versuften oom. Ten laatste wordt de Heer d. van louter hoogmoed krankzinnig en dit openbaart zich plotseling op een superfashionabel dîner. Hij verbeeldt zich weder in de gevangenis te zijn, staat op en verhaalt aan het gezelschap zijne geheele vroegere geschiedenis. Hij is weêr de vader van de Marshalsea, en laat zich door niets van dit idee afbrengen. Die vijf-en-twintig zorgvolle jaren handhaven hunnen indruk op de kranke hersenen, en alle grootheid die er op volgde, is als een droom uitgewischt. Dora treedt nu weêr in hare oude regten, en verpleegt den zieken man geheel alleen, tot zijnen dood, die spoedig volgt. De overgeblevenen keeren naar Engeland terug, en ontdekken dat het grootste gedeelte hunner fortuin was geplaatst in eene bank, die even vóór hunne aankomst is gesprongen. Zij verliezen hierdoor alles, behalve fanny, die in de gouden dagen een groot huwelijk gedaan en eene goede huwelijksgift gekregen heeft. Dora vindt eene oude kennis, die haar in hare armoede heeft beschermd en voor wien zij altijd eene stille liefde gekoesterd heeft, op zijne beurt in de Marshalsea. Zij bezoekt en troost hem, verzorgt hem zooveel zij kan, en eindigt met hem, na zijne bevrijding te huwen, terwijl zij haar leven verder wijdt aan de oppassing van haren gedébaucheerden broeder en fanny's verwaarloosde kinderen. Tot dusverre het verhaal, dat ongetwijfeld door iedereen met genoegen zal worden gelezen; daarvoor waarborgt ons de stijl van dickens. - Welke geestige aanmerkingen heeft hij overal tusschengevlochten! Welke heldere blikken slaat hij in het hart der menschen en der maatschappij! Hoe stekelig gispt hij het gouvernement in de voorstelling van het Circumlocutie kantoor en de familie-regering der barnacles! en eindelijk, ik moet het nog eens herhalen, hoe natuurlijk zijn zijne personen geteekend! Ik ken die coquette, wispelturige fanny - ik ken die trotsche, koude, schoone Mevrouw merdle - ik ken sparkler, en meagles, en nog zoo vele anderen. Clennam alleen, eerst de beschermer en daarna de echtgenoot van dora, is eenigzins onbeduidend voor de plaats die hij inneemt; hij heeft een flaauw, wankelend, nooit regt doortastend karakter. De onwaarschijnlijkheden in het verhaal | |
[pagina 33]
| |
worden ook juist door hem gepleegd. Men oordeele: zijn stervende vader geeft hem een horologie, met de woorden: ‘Uwe moeder....’ en uit deze woorden schept de zoon achterdocht jegens zijnen vader, als of hij iemand eenig onregt had gedaan, welk gevoel hem jaren lang pijnigt. Is dit waarschijnlijk? - Met dit gemoedsbezwaar vervuld keert hij bij zijne moeder, na een afzijn van vele jaren, terug, en in het eerste oogenblik valt zijn oog op een naaistertje, dat hij daar vindt. Het meisje is niet schoon; hij is niet jong of luchtig van gedrag, en toch loopt hij haar na om hare woning te ontdekken. Het is kleine dora. - Hij wandelt dien avond half London met haar door, en laat zich hare geschiedenis verhalen. Hij wordt terstond habitué in de Marshalsea, en zoekt verder zijne intieme conversatie bij eene stukadoors-familie, en zulke soort van kennissen. Is dit waarschijnlijk van een fatsoenlijk man? - Eene vlek op dora schijnt het ons, dat zij zich ten slotte eenigzins aan clennam opdringt; zij vrijt hem, zij doet eene declaratie, en dat heeft iets stuitends. Indien men op een werk van d. nog meer mag aanmerken, dan zouden wij gaarne wat meer éénheid in het verhaal hebben gezien. Er is zulk eene menigte personen, dat het schijnt of zij om de hoofdrollen strijden. Verscheidene van hen zijn met een geheimzinnig waas omhuld, en men denkt dat dit alles, in één groot geheim versmolten, eindelijk zal worden ontdekt; maar, neen! het zijn al te maal kleine, afzonderlijke geheimpjes, die geen van allen veel om het lijf hebben. De stukadoor plornish met zijn geheele geslacht, Mijnheer f.'s tante en cavalletto konden best worden gemist; dan waren er vijf opgeruimd, die niets met den gang van het verhaal te maken hebben en ook geene bijzondere typen representeren. - Wij hebben ons overigens verheugd, dat Mevr. clennam zoo onverwacht het gebruik harer beenen terug kreeg, en dat het oude huis zoo juist à propos instortte om blandois uit den weg te ruimen. Den Vertaler vragen wij of het zeer mooi Hollandsch is om te zeggen: toen hij zich dit bedacht? - waarom altijd het woord toast onvertaald is gebleven? daar het toch genoeg bekend is, dat dit geroosterd brood beduidt; - waarom steeds van dora in een verkleinenden, kinderachtigen zin wordt gesproken, b.v. gezigtje, voetjes, de arme koude handjes? Zij | |
[pagina 34]
| |
was toch vijf-en-twintig jaar! - Op de taal mag men niets aanmerken in dezen tijd van gulden vrijheid. Siegenbeek is naar den paruikentijd gebilletteerd, en de dichterlijke volgelingen van bilderdijk zijn het onderling zoo oneens, dat ieder eene vrije vlag hijscht en zegt: Ik ben mijne eigene autoriteit. Maar hoe groot de vrijheid ook zij, het kan er niet door om te schrijven gemoeten en gekund! Dit echter mag men zeggen, dat de correctie vrij slordig is geweest, en dat onder anderen in het Eerste Deel de paginering in eens van 76 op 81 springt. Het uiterlijk doet den Heer v.k. eer aan; er is waarlijk geene zorg aan gespaard, en ieder Deel is versierd met eene groote plaat en een vignet, die geestig van teekening zijn. Wel staat er last onder, maar wij verdenken hen toch zeer van eene Engelsche origine, en gelooven niet dat de toiletten daarop die van vóór dertig jaren zijn. Wij wenschen het boek in veler handen, den Uitgever een ruim debiet, en menigeen een genoegelijk uur. |
|