Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1858
(1858)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
De Sint Pieterskerk te Rome. Schetsen en omtrekken door J.C. Zaalberg Pz., Theol. Doct. en Predikant te 's Gravenhage. Utrecht. J.D. Doorman. 1857.
| |
[pagina 12]
| |
verklaren. Bij 't hooren toch hadden zij gewis veel dat boeide en aantrok, en ofschoon een en ander, inzonderheid van hetgeen door den laatsten van bovengemelde sprekers is gezegd, den hoorderen misschien wel wat vreemd in de ooren zal hebben geklonken, het gesprokene had daardoor een prikkel te meer. Hooren of lezen echter verschilt veel. Wij kunnen met een enkel woord in ons oordeel over beide volstaan. De voorlezing van den Heer zaalberg draagt, gelijk trouwens de titel ook aanduidt, minder het karakter eener eigenlijk gezegde rede. 't Zijn Schetsen en omtrekken die hij ons aanbiedt, op losse, misschien wel wat te losse wijze naast elkander gevoegd. Daardoor heeft de lezing er van wel iets vermoeijends. Er heerscht geene eenheid genoeg in zijn stuk, althans zij komt niet genoeg uit; - reeds de opgave der deelen lijdt aan onduidelijkheid, en dan dat gezwollene, overladene van zaalberg's stijl, dat hij maar niet schijnt te kunnen afleggen, zoodat wij op hem wel zouden willen toepassen wat misschien niet geheel ten onregte van den beroemden geschiedschrijver macaulay is gezegd: ‘that he cannot say simple things simply’... Waarlijk 't is regt jammer. Hij bestudere vooral een van der palm en van lennep... Overigens is zijn ‘vlugtig opstel,’ gelijk hij 't zelf nederigheidshalve noemt, wat den inhoud er van betreft de lezing overwaard; en 't zij men al of niet met de Brieven uit Rome van de sanctis reeds hebbe kennis gemaakt, zoo zal men zich toch zijn geleide niet beklagen, maar veel van hem kunnen leeren, waar hij ons voorgaat en binnenleidt in de trotsche eeuwenoude gewelven der Pieterskerk. De oude waarheid, al heeft zij een nieuw kleed aan, mag immers nog wel eens gehoord worden? Of het door den Heer van campen geschrevene even leerzaam zij? 't valt moeielijk te zeggen. Zeker voor de zoodanigen die met een angstig oog alle verschil van denkwijze in de Protestantsche kerk gadeslaan en die op het gebied van het Christelijk denken eene eenheid, beter gezegd eene uniformiteit zouden verlangen, gelijk die in de Roomsche Kerk, helaas! bestaat, voor zulke menschen heeft hij een nuttig woord gesproken. Die mogen het wel eens hooren dat de vrijheid van het protestantisme noodzakelijk tot verschil van meening en denkwijs aanleiding geeft, en zeer juist toont hij dan ook (blz. 31) aan, hoe in sommige gemeenten onzes vaderlands | |
[pagina 13]
| |
de gewaande vredezucht meer voortkomt uit laauwheid en onverschilligheid dan uit waren Christenzin. Maar over 't geheel toch gelooven wij dat de Heer van campen zich door zijn apologetischen ijver, om de eer van het Protestantisme te redden, te ver heeft laten voeren en daardoor dikwijls tot onjuiste stellingen is gekomen. Of zou het waar zijn dat, gelijk hij b.v. bl. 11 verzekert, Protestantisme en twisten onafscheidelijk zijn van elkander, waaruit zou volgen dat men geen goed Protestant kan zijn zonder te twisten? - Zou het juist zijn als hij bl. 27 de woorden des Heilands Matth. x:34: ‘Meent niet dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde, maar het zwaard’ - in zulk een zin opvat als zou jezus daarmede het doel zijner komst en verschijning op aarde hebben uitgedrukt? Is het zuiver Evangelisch zich, gelijk van campen doet, te verblijden over de verdeeldheden, die onder de Protestanten heerschen, en ze goed te noemen. Zie bl. 39 ‘goed zijn de bronnen waaruit zij ontspruiten, goed de vruchten die zij dragen.’ Waarlijk wij twijfelen er sterk aan. De Heer van campen is een Zeloot, een heftig ijveraar: dat blijkt uit al zijn schrijven, ook uit den toon er van - Wachte hij zich toch voor overdrijving! Moge toch, ook daar waar hij meent in ernst voor de waarheid te ijveren, de liefde bij hem niet gemist worden en moge die liefde hem in de eerste plaats dringen om uitdrukkingen te vermijden zoo smakeloos en oneerbiedig, als wij b.v. bl. 20 lezenGa naar voetnoot(*), waar hij over den Bijbel zich in dezer voege uitlaat. ‘Nu wil hij zich, hoewel zijne onderscheidene deelen voor alles, behalve daarvoor, zijn vervaardigd, ook wel laten gebruiken tot eene bron waaruit wij onze godsdienstige kennis putten, en hij is daar ook wel geschikt voor, doch indien nu ieder, wie hij ook zij, wat ook de toestand van zijn hoofd en zijn hart, van zijn ligchaam en ziel, wat de omstandigheden van zijn leven ook wezen mogen, tot hem komt en hem bezigt als de bron zijner kennis op godsdienstig | |
[pagina 14]
| |
gebied, dan moet men het hem niet kwalijk nemen, dat niet allen uit hem hetzelfde putten, daar niemand van hem iets behoeft aan te nemen, dan wat,’ caet. Waarlijk, indien men 't niet wist, men zou bezwaarlijk vermoeden dat hier van den Bijbel wordt gesproken. Dan genoeg. Dat iemand zijne individualiteit zou kunnen veranderen, achten wij niet wel mogelijk, ook behoeft zulks niet. Toch zouden wij gaarne den Heer van campen in bedenking geven wat paulus schrijft Phil. IV:8: Al wat liefelijk is, al wat wèl luidt, bedenk dat zelve.’
|
|