kan wel van dat belang niet zijn als die van steden welke eenen overwegenden invloed uitoefenen: zij hebben toch, door eene bekwame hand te boek gesteld, hare waarde, zoo voor de bewoners zelven, als tot opheldering van sommige deelen der landsgeschiedenis.
De Heer allan levert hier aangename proeven van zijne geschied- en oudheidkundige nasporingen. Zijn boekje, eene omgewerkte en vermeerderde uitgaaf van kruythoff's ‘Geschiedverhaal der Stad Edam’, wat op den titel niet staat uitgedrukt, behelst in vier Hoofdstukken: eene beschouwing van den vroegeren en tegenwoordigen toestand van Edam; van hare groote Kerk in betrekking tot de Geschiedenis der stad; van de overige Kerken en voornaamste Gebouwen; van liefdadige en nuttige inrigtingen en verdere bijzonderheden; benevens een geschiedkundig overzigt; en ten slotte zes Bijlagen. Wij kunnen bij het vele en velerlei dat hier voorkomt, niet stilstaan, maar moeten ons vergenoegen met een paar opmerkingen onder de lezing gemaakt. - Dat Edam niet meer is wat het voorheen, bepaaldelijk in de zeventiende eeuw, was, toont de Schrijver aan met verwijzing naar de takken van welvaart die toen bloeiden, maar thans kwijnen of geheel verdord zijn: de scheepsbouw en scheepvaart zijn, door de ondiepe, voor groote schepen ongeschikt geworden, haven verloopen; de drukke doorvoer is, ten gevolge van den aanleg van het groote Noord-Hollandsche Kanaal, verplaatst; en de van ouds vermaarde kaasmarkt, ofschoon op zich zelve nog belangrijk, heeft voor die van Alkmaar en Hoorn moeten onderdoen. Doch overdreven is zijn zeggen: ‘waar schijnt de welvaartszon nog even glansrijk als te voren? Allerwege toch derft men, in meerdere of mindere mate, den goede[n] ouden tijd.’ Dit moge van sommige plaatsen waar zijn, over het geheel zijn handel en nijverheid - men denke aan het diep verval waarin zij eene halve eeuw geleden verzonken lagen - vooruitgegaan, en brengen met landbouw en veehoederij rijke winsten aan. - Uitgewerkt is het verslag van den ramp die Edam op den 23sten Febr. 1602 trof, toen de Groote Kerk (voor de grootste van Noord-Holland na die van Haarlem gehouden), door het onweêr aangestoken, met
een aantal belendende woningen afbrandde, en het ingedrongen zeewater den schrik en de verwoesting vermeerderde. Doch het in Bijlage III