| |
1. Dr. F.E.J. Crüger's Grondbeginselen der Natuurkunde, door de eenvoudigste proeven toegelicht. Naar de derde Hoogduitsche uitgave voor Nederland bewerkt door W.M. Logeman, Leeraar in de Wis- en Natuurkunde aan het Stedelijk Gymnasium te Haarlem. Met ruim 400 in den tekst gedrukte houtsneê-figuren. Eerste Deel. Te Sneek, bij van Druten en Bleeker. 1856. In kl. 8vo. XIV en 238 bl. f 1-20.
2. Natuurkundig Schoolboekje, bewerkt naar aanleiding van, en ten gebruike bij Crüger's Grondbeginselen der Natuurkunde; door W.M. Logeman. 1e Stukje, Werktuigkunde; met 140 in den tekst gedrukte houtsneê-figuren. Te Sneek, bij van Druten en Bleeker. 1856. In kl. 8vo. 164 bl. f :-25.
3. Volks-Natuurkunde voor de hoogste en middelste klasse der lagere Scholen en voor Huisgezinnen; vrij bewerkt naar de leerwijze van Dr. F.E.J. Crüger; door S.L. Brug. Te Harlingen, bij S. Houtsma. 1857. In kl. 8vo. II en 127 bl. f :-30.
Bovenstaande werkjes zijn door ons te zamengevoegd, niet alleen omdat zij over hetzelfde vak handelen, maar blijkens den titel uit dezelfde bron zijn gevloeid. No. 1 is eene vertaling van crüger's Grondbeginselen der Natuurkunde, No. 2 een zakelijke inhoud dezer vertaling, en No. 3 naar crüger's leerwijze bewerkt. Voegt men hierbij nog eenige
| |
| |
werkjes over de natuurkunde, volgens crüger, voor schoolgebruik bewerkt, en men zal zich niet behoeven te verwonderen als deze of gene belangstellend vraagt: ‘Wel, is het nu zoo in eens uitgemaakt, dat onze bestaande werken over natuurkunde niet meer aan de eischen van onzen tijd voldoen, en derhalve moeten verdrongen worden door eene zee van boekjes, die schijnen te wedijveren om de methode van cr. bij ons ingang te doen vinden; zijn die bezorgers der vertalingen of der navolgingen alle zoo zeer doordrongen van de nadeelen der tot hiertoe gevolgde methode en van de voordeelen der nieuwe, dat zij de zucht om haar te verbreiden niet kunnen onderdrukken?’ Wij willen, ofschoon de lezing van enkele dezer werkjes ons vermoeden, dat er nog andere oorzaken mede in het spel zijn geweest, meer grond gaf, ons oordeel in dit opzigt terughouden. Rec. behoort niet tot hen, die terstond zoo ingenomen zijn met het nieuwe, omdat vaak het nieuwe meer ten gevolge van beschouwingen wordt gekend, dan wel door ondervinding. Van daar dat de praktijk zoo dikwerf nadeelen doet kennen, waar vroeger niet aan was gedacht. - Is dit in het algemeen waar, inzonderheid mag het bij de theoriën van onderwijs gezegd worden. - Wie daar alles van het volgen eener methode of van het gebruik van een of ander boek verwacht, zal zich dikwijls bedrogen vinden, zoo niet de onderwijzer de vaste overtuiging heeft, dat ontwikkeling van het verstand, vorming van juiste oordeelen meer het doel van zijn aanvankelijk onderwijs dient te wezen, dan wel het aanbrengen van vele kundigheden, hoe noodig die in het vervolg ook wezen mogen. Zijn deze niet door eigen overtuiging het eigendom van den knaap geworden, zij zullen hem in de jongelingsjaren meestal ontgaan wezen, en de tijd daaraan besteed, had nuttiger kunnen aangewend worden. Daar het niet in ons plan ligt, ons hier verder in beschouwingen over methode te
verdiepen, gaan wij over om de bovenstaande werken in aard en strekking nader te leeren kennen.
No. 1. Volgens het Voorberigt schijnt de Heer l. de overbrenging van dit werk meer wenschelijk gekeurd te hebben om den eenvoudigen, weinig onkosten eischenden weg, die wordt aangewezen om de zoo noodzakelijke proeven te nemen, dan wel om de methode. Dit neemt echter niet weg, dat de Heer l. de methode overal goed heeft in het oog gehouden,
| |
| |
al was zij dan bij hem niet de hoofdzaak. - Verder blijkt uit het Voorberigt, dat de Heer van os de eigenlijke vertaler is geweest, en hoewel wij niets aan dezen willen te kort doen, was het ons evenwel aangenaam den Heer l. als den laatsten bewerker te leeren kennen. Hetgeen in het Voorberigt beloofd wordt, aangaande het doen der benoodigde proeven, wordt getrouw nagekomen. Voor geringe uitgaven kan ieder zich de benoodigde toestellen aanschaffen om de proeven te nemen. Intusschen zullen zij die het voorregt hebben eene verzameling van physische instrumenten te bezitten, weldoen die te behouden en bij hunne proefnemingen te gebruiken, wijl naauwkeurigheid bij vele proeven eene voorwaarde is, en voor vele toeschouwers hierbij het spreekwoord: ‘de kleêren maken den man’, maar al te zeer toepasselijk is.
Ten einde onze lezers in staat te stellen over den gang en de behandeling te kunnen oordeelen, beginnen wij met eenige onderwerpen van de eerste afdeeling: ‘mechanische(?) verschijnselen’, op te geven.
Het schietlood, het waterpas, het gewigt, het zwaartepunt, de ligging van het zwaartepunt, de verschillende soorten van evenwigt, ondersteuning van het zwaartepunt door ophangen, bij het balanceren, vaste steun op een vlak, ondersteuning van het zwaartepunt bij levende wezens. Enkelvoudige werktuigen, de hefboom, enz.
Verder wordt in deze eerste afdeeling behandeld: de tusschenwerktuigen, de werktuigen tot voortleiding, herleiding en regeling der beweging, de drukking eener drupvormige vloeistof en die op ingedompelde ligchamen, de beweging van stroomend water in de golfbeweging, de spankracht van verdigte lucht en de drukking der dampkringslucht.
Om de wijze van behandeling te doen zien, volgt hier § 1: het schiet- of paslood. Waar een gebouw of ook slechts een alleen staande muur opgetrokken wordt, daar zien wij de arbeiders een eenvoudig werktuig te hulp nemen, waarnaar zij bij het voortzetten van den bouw zich rigten en dat zij het schietlood noemen.
Proef a. (met eene afbeelding van een kogeltje aan een touw opgehangen). Om een schietlood te vervaardigen, neemt men een' metalen kogel, of in plaats daarvan een ander niet al te ligt ligchaam, bijv. een sleutel, en knoopt daaraan het eene einde van een' dunnen draad. Houdt men het vrije einde
| |
| |
met de hand vast, zoodat de kogel naar beneden hangt, dan neemt men het volgende waar:
De draad, die anders slap en in velerlei bogten zou neêrhangen, wordt thans door den kogel gespannen gehouden en vormt eene regte lijn, welke eene rigting van boven naar beneden toont. Als men het schietlood naar eene andere plaats in de kamer of buiten brengt, neemt de draad ook hier weder dezelfde rigting aan. De rigting van den draad aan het schietlood noemt men de loodregte of perpendiculaire rigting.
Proef b. Terwijl men den draad van het schietlood met de eene hand vasthoudt, ligte men met de andere hand den metalen kogel regt naar boven op en late hem daarop los. Nu ziet men met den kogel het volgende geschieden, of, wat hetzelfde is, men neemt daaraan het volgende waar: hij verlaat de plaats, tot waar hij opgeheven was, en valt nederwaarts, zoo ver de draad het veroorlooft. Daarbij heeft hij zich geheel in dezelfde rigting naar beneden bewogen, die te voren de gespannen draad aanwees. De kogel wordt naar de aarde getrokken en toont het streven om haar te naderen. Om zoo digt mogelijk bij de aarde te komen, trekt de kogel ook den draad strak en spant hem. Dergelijke verschijnselen nemen wij in de ons omringende natuur in groot aantal waar. De dakpan, door een storm losgerukt, valt op de aarde neder; een naar boven geworpen bal keert tot ons terug; regendroppelen en sneeuwvlokken vallen uit de wolken neêr, en geweldige watermassa's storten van de hoogte eener rots en vormen een waterval. Kleine stukjes kolen vallen door den rooster van den haard, het zand op het beschrevene papier, de gemalen koffij in het laadje van den koffijmolen, en de geraspte suiker door de gaatjes van de rasp. Vruchten scheuren den tak, waaraan zij in ongewone menigte hangen, van den vruchtboom en vallen met hem op den grond; de geknakte bloem laat haar hoofd ter aarde hangen, en de zware takken van den treurwilg zijn niet vermogend (?) om de kracht, die ze naar beneden trekt, weêrstand te bieden. Den in slaap vallenden courantlezer valt het blad uit de hand, daar deze het niet meer vasthoudt; de gordijn op het tooneel valt, en de doodkist zinkt in het
donkere graf. Het gewigt aan de klok zakt, daar het door het uurwerk opgehouden wordt, langzaam, doch aanhoudend naar beneden. Rolgordijnen(?) en landkaarten
| |
| |
worden door de houten stokken die er zich onder bevinden, naar beneden getrokken en gespannen gehouden.....
Wij zouden deze voorbeelden nog met een groot aantal kunnen vermeerderen. Maar dit behoeft niet, want niemand zal een geldig voorbeeld van het tegenovergestelde kunnen aanvoeren. 't Is waar, het opstijgen der luchtballons (waarom hier niet liever rook) zou hier eene zwarigheid, eene schijnbare uitzondering op de algemeenheid van het boven besproken verschijnsel kunnen opleveren; maar wij zullen later zien, dat deze zwarigheid wezenlijk slechts schijnbaar is. (Dus aanneming nog geene wezenlijke overtuiging van den kant des leerlings.)
Wet der zwaarte: Alle aardsche ligchamen hebben de neiging om de aarde te naderen: alle worden door den aardbol aangetrokken.
Men zegt derhalve van de aardsche ligchamen dat zij zwaar zijn, en neemt eene oorzaak aan, die hen naar de aarde heentrekt, en die men zwaartekracht noemt. Alle deelen der aarde oefenen te zamen eene aantrekkende kracht uit; maar daar de aarde ongeveer kogelvormig is en hare deelen om het middelpunt vrij gelijkmatig verdeeld zijn, openbaart zij hare werking zoo, dat alle ligchamen op alle plaatsen der aarde getrokken worden naar een punt, dat, wanneer het niet op de uiterste juistheid aankomt, voor het middelpunt des aardbols kan genomen worden. Waar wij derhalve een ligchaam zich van het middelpunt der aarde zien verwijderen en omhoog stijgen, daar moeten wij vermoeden, dat deze werking van andere krachten uitgaat, en deze zoeken te leeren kennen.
Ziedaar de wijze waarop de zaken behandeld worden. Na de noodige aanwijzingen gegeven te hebben, wordt de proef genomen; daarna eenige analoge verschijnselen opgenoemd, en eindelijk de oorzaak van het verschijnsel met de wet. Duidelijk worden de toestellen en de proef beschreven, somtijds wel wat al te uitvoerig, bijv. die op bl. 18, 41, enz., terwijl in den tekst gedrukte, over het algemeen zeer goed uitgevoerde afbeeldingen de verbeelding te hulp komen. Hier en daar zou het gebruik maken van een paar letters in de figuur, bijv. op bl. 74, veel hebben kunnen bijdragen tot kortheid en duidelijkheid. Dat de hoofdzaak, de natuurwet, op eene in het oog vallende wijze is gedrukt, beviel ons zeer, want niet
| |
| |
altijd is het voor den eerstbeginnende even gemakkelijk op te maken, waarop het vooral aankomt. Over het algemeen hebben wij het werk met genoegen gelezen, en durven het gerust aanbevelen; zelfs aan hen, die het met deze wijze van behandelen niet eens zijn. De wenken en hulpmiddelen hier en daar gegeven, kunnen bij elke methode van dienst wezen. De omwerking is zoodanig, dat men op slechts enkele plaatsen de vreemde afkomst kan merken. Als zoodanig stipten wij aan: ‘de tolgaarders slagboom als hefboom’, die bij ons niet algemeen bekend is, evenmin ‘de notenkrakers in den vorm van menschelijke figuren’, ‘het gebruik van paarden tot het opheischen van zware balken, enz. bij het daarstellen van groote gebouwen’, waarom dan niet liever van het opzolderen van hooi gewag gemaakt, dat bij ons meer gebeurt, ‘de korenwatermolens’, het ‘knippen van bordpapier door middel van een passer’ zal wel snijden met een snijpasser moeten wezen, terwijl door ‘onder de wielen gestoken spaken’ zeker evenmin de juiste zin teruggegeven is. - De Heer l. zou velen zeker eene dienst gedaan hebben als hij in de noot op bl. 6 had opgegeven, hoe het eigenlijk met de bepaling van het gewigt van een kilogramme toegegaan is. - Door de verwisseling van weg en snelheid worden de §§ 16, 17 niet duidelijker. Ook is ons het voordeel van de benaming een- en tweearmige hefboom niet gebleken. De wet bij den takel, bl. 49, gaat niet door, als het touw aan het losse blok is vastgemaakt, terwijl het ons eenigzins bevreemdde, dat de beschrijving van de Spaansche takel is achterwege gelaten, ‘omdat dit hier te ver zou voeren’. Waarlijk, dit had met hetzelfde regt bij meer andere kunnen gezegd worden, en ware zulks overal bij het niet bepaald noodzakelijke gebeurd, het werk zou wegens minder omvang voor schoolgebruik geschikter zijn geworden. - De
overige opmerkingen die wij hier en daar maakten, gaan wij stilzwijgend voorbij; liever eindigen wij, na nog opgemerkt te hebben, dat de uitvoering zeer goed is, met den wensch: dat de Heer l. weldra de overtuiging moge hebben, dat zijn arbeid in dezen veel nut heeft gesticht.
No. 2 is, volgens het Voorberigt van den Schrijver, bestemd om den leerlingen in handen gegeven te worden, wanneer de onderwijzer bij zijn onderwijs in de natuurkunde No. 1 tot leiddraad kiest. De Heer l., het wenschelijke van een minder
| |
| |
uitvoerig werkje erkennende, heeft gemeend bij de zamenstelling zich te moeten bepalen noch tot eene slechts het allerbelangrijkste opnemende, noch tot eene meer oppervlakkige behandeling der verschillende onderwerpen, maar tot eene bloote opgave der grondwaarheden, natuurkundige stellingen en bepalingen, zonder eenige redenering.
Ofschoon wij het wenschelijke van een dergelijk compendium voor de volkschool toestemmen, en dus de poging van den Schrijver toejuichen, moeten wij bekennen, dat het geleverde niet aan onze verwachting heeft voldaan; wij vreezen dat de Schrijver, zoo hij de door hem gemerkte klippen moge ontweken zijn, op eene andere is vervallen. Wij hebben wel is waar zoo heel veel op de stellingen, bepalingen en omschrijvingen niet af te dingen, maar vinden er zoo weinig zelfstandigs, zoo weinig uitlokkends voor den leerling in, tenzij men zulks gelegd heeft in de afbeeldingen die uit het groote werk er in zijn overgedrukt. Doch hieraan heeft hij ook weinig, want behalve dat in de meeste gevallen er in den tekst niet van wordt gesproken, vindt hij er den naam zelfs niet bij. Overtuigd van de moeijelijkheid om aan al de vereischten van zulk een werkje te voldoen, zou het ons aangenaam zijn geweest als wij ook in dezen onze geheele goedkeuring aan het werk des Heeren l. hadden kunnen schenken.
No. 3 is eigenlijk een leesboek, waarin de verschillende onderwerpen der natuurkunde, volgens het Voorberigt, naar de leerwijze van Dr. crüger worden behandeld, en wel zoo, dat het zelfs in de middelste klasse eener lagere school kan gebruikt worden, ten einde den onderwijzer gelegenheid te geven de natuurkunde te behandelen. Verder zegt b. dat hij de verschijnselen om ons henen boven opzettelijke instrumenten en fraaije figuren (?) verkiest, en het boekske ter godsdienstige en zedelijke vorming zoo veel mogelijk heeft ingerigt.
Waren de redeneringen in het Voorberigt niet bijzonder geschikt om onze verwachting hoog te spannen - de lezing van slechts weinige bladzijden overtuigde ons, dat wij nog te veel hadden verwacht. - Arme jongens! dachten wij hier en daar bij de lezing, die dit als leesboek zullen krijgen! - Een paar staaltjes, uit de vele die wij aanteekenden, mogen tot bewijs van ons ongunstig oordeel strekken.
Bl. 4. ‘Bezat de stof deze kracht (aantrekkingskracht) niet,
| |
| |
dan zouden de deelen der ligchamen van elkander vallen. Danken wij dus God voor het geven en instandhouden dezer kracht; want zonder dezelve(?) zou de geheele wereld als ineen storten.’ Onwillekeurig kwam ons bij de lezing hiervan het gezegde als tegenhanger voor den geest: Hoe goed is het toch, dat de katten juist daar gaten in het vel hebben, waar de oogen zitten (te vinden op bl. 36 in ‘De Natuurkunde in de Volkschool, van Dr. f.e.j. crüger, vertaald door Dr. d.j. steyn parvé’). Het schijnt dat de Heer b. in dit opzigt nog al afwijkt van crüger's methode.
Als tweede staaltje diene het volgende. ‘De katrol. Wanneer de armen eener balans buigbaar zijn, dan kan men er toch mede wegen. Al hangen magt en last regt naar beneden, zij zullen in evenwigt blijven, indien zij gelijk zijn. - Laat men een touw over eene ronddraaijende, uitgeholde(!) schijf loopen, dan heeft men zulk eenen hefboom of eene balans met slappe nederhangende armen. Dit heet eene katrol!!’ - De geachte lezer heeft voorzeker genoeg aan deze twee staaltjes, om ons ongunstig oordeel over dit werkje te kunnen deelen. |
|