Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 653]
| |
Mengelwerk.Antikritiek.Ga naar voetnoot(*)In de Groninger Courant van den 18den Augustus 11. heeft een ongenoemd Schrijver, in een artikel dat, op twee na (beleefdheid en onvoorbarigheid), alle mogelijke voortreffelijkheden in zich vereenigt, hare lezers onderhouden over hetgeen er staat in mijne aanteekeningen over het eiland Ceram: ‘dat de casuaris geene maag heeft’.Ga naar voetnoot(†) De wijze waarop dat geschied is, had niet grappiger kunnen zijn, en toch is 't artikel meteen zóó aandoenlijk, dat het mij niet zou verwonderen, wanneer van ieder tweetal lezers de een er bij uitproestte van lagchen, en de ander wegsmolt in tranen. De weergâlooze Steller van dat aardige ding, die de partij heeft opgevat voor een stom dier, hetwelk nooit tijdschriften of couranten te lezen krijgt, heeft in alle opzigten volmaakt gelijk. Het grenst aan laster, wanneer men zegt dat de casuaris geene maag heeft. Als dat geloofd wierd, zou het arme beest aan de wangunst en nijd van millioenen broodschrijvers worden blootgesteld. De casuaris heeft wel degelijk eene maag, en wel zulk eene ferme, alles verduwende of verdurende maag, dat ik mijne dankbaarheid aan den man, die zoo grootmoedig voor het beest in de bres springt, niet beter weet aan den dag te leggen, dan door hem-zelven eene casuaris-maag toe te wenschen. Maar hij is niet op de hoogte als hij zegt: dat ik het ben die het dier zoo gelasterd heeft. Ik heb in cuvier's ‘Regne Animal’ gelezen: ‘Le casuar à casque (dat is die van Ceram) manque d'estomac intermédiaire’, en dat deed mij schrijven: ‘noch volkomen maag heeft’. Wie niet wijzer is dan cuvier, zal dat, geloof ik, zoo erg misdadig niet vinden, | |
[pagina 654]
| |
en dat het woordje ‘volkomen’ is weggeraakt; daar heb ik part noch deel aan. Als de casuaris-advocaat de zaak aan een geregtelijk onderzoek onderwierp, zou hem,waarschijnlijk, blijken, dat, bij vergissing, de zetter 't overgeslagen, en de corrector dat niet opgemerkt heeft. Aan opzet is hier niet te denken; - of de zetter moest óók eene soort van casuarismaag hebben, en, alle magen naar de zijne beoordeelende, eene onvolkomen maag voor eene onmogelijkheid houden! - In dát geval (want de zetters willen ook wel eens verbeteren wat hun niet goed schijnt) kan hij 't woordje ‘volkomen’ hebben weggelaten in vóórbedachten rade, en als dát zoo is, weet ik niet wat er van hem worden moet; - tenzij de advocaat, even als ik, genade voor regt late gaan. Intusschen dank ik hem (namelijk den casuaris-advocaat) dat hij de goedheid heeft gehad mij aanleiding te geven tot deze Antikritiek, en tot het vriendelijk verzoek aan den lezer: 1o. om, op bl. 474 van het Mengelwerk in het bovengemelde Nommer van dit Tijdschrift, in regel 2, v.b., voor: ‘noch maag’, te lezen: noch volkomen maag; en in regel 12, v.b., voor: ‘niet digt bij’, te lezen: niet digt voor. 2o. Om als hij weder, in dit of een ander Tijdschrift, een gedeelte vindt mijner aanteekeningen over onze Oost-Indische bezittingen, en weder een van mijne hartelijke vrienden (want daar houd ik den casuaris-advocaat voor) mij Professor wil maken in deze of gene wetenschap, of althans aan mijn werk dezelfde waarde toeschijft als aan dat van Hoogleeraren, of leeraren bij onze Akademiën, alsdan te bedenken, dat het niet mijne schuld is, wanneer overdreven genegenheid mij of mijn werk zoo hoog verheft. Al wat ik met het inzenden van mijne aanteekeningen bedoel, is eenvoudig om die gedeelten onzer schoone en rijke Overzeesche bezittingen waar ik gewoond, of die ik doorreisd heb, zoo 't wezen kan, in het moederland nog wat meer, of meer algemeen bekend te maken, dan ze reeds zijn. Daarbij onderwijs te geven in wetenschappen buiten mijn vak, heeft nooit in mijn plan kunnen liggen. De natuurlijke historie inzonderheid laat ik gaarne geheel over alleen aan den Schrijver in de Groninger Courant, die mijn vol vertrouwen daarin heeft verworven. Hij heeft haar, door zijn artikel over den casuaris, eene groote dienst bewezen, die ik hoop, dat nooit vergeten moge worden, en waarvan hij | |
[pagina 655]
| |
altijd deze Antikritiek tot een onloochenbaar bewijs kan overleggen. Door hem alleen heeft de casuaris zoo spoedig de maag teruggekregen, die hem eene wijle was ontnomen, en zonder welke er in dit ondermaansche geen rust of duur zou wezen voor dat aardige dier.
Nijmegen, den 26sten September 1856. j.b.j. van doren. |
|