| |
De slaaf en de guaco.
Op een der heetste dagen van het jaar 1681, volgde een slaaf barrevoets de oevers van den Orinoco. Plotseling stond hij stil, en wierp zich, een oogenblik daarna, op zijnen buik, achter den dikken stam van een Indischen vijgenboom. Op eenige schreden afstands had hij eene der geduchtste slangen bespeurd, welker gebroed nog heden het Noordelijke gedeelte van Zuid-Amerika verontrust. Het was geen monsterachtig
| |
| |
beest, geene dier groote slangen bij wier aanblik men door eene huivering wordt aangegrepen; geen dier kolossale schepsels, welke, in hun vaderland, wanneer ze zijn ingeslapen, de gedaante van een boomstam vertoonen: het beest was zoo klein en nietig, dat men had kunnen twijfelen, of het kracht genoeg bezat om eenen kwartel te dooden; maar het was eene gele slang, wier venijn zoo snel werkt, dat drie minuten na het toebrengen der wond de dood reeds volgt.
De slaaf bleef, plat op den grond uitgestrekt, liggen, en had gaarne twintig jaren zijns volgenden levens gegeven, om zich buiten het bereik der vreeselijke vijandin te bevinden. Deze intusschen scheen hem niet bemerkt te hebben. Spiraalsgewijze op zich-zelve rustende, verhief zij boven het gras haren met eene oker- en oranjetint geschakeerden kop; zij scheen met wellust de lucht in te ademen, en bood elk gedeelte haars ligchaams beurtelings aan de stralen der zon. Van het gevaar onkundig, zou men met verrukking het kleine dier aanschouwd hebben, dat zich zoo levendig, teeder en bevallig in zijne natuurlijke bewegingen vertoonde.
Op eens begon de slang zich, als huppelend, her- en derwaarts te bewegen, en maakte daarbij een ligt geraas, gelijkende naar het zachte ruischen van zijde, als die bewogen wordt door den wind.
Een klam zweet brak den slaaf allerzijds uit. Spoedig vernam hij een ander, zwaarder gerucht. Hij merkte dat het gras heviger bewogen werd. ‘Mijne laatste ure is geslagen!’ dacht hij, en in zijne wanhoop denkende aan eene poging om zijn leven te redden, waagde hij het zijn hoofd op te beuren. Daar vervulde een onverwacht schouwspel eensklaps hem met verwondering en innige vreugde. De Hooge Geest van Afrika's verzengde vlakten had, zoo dacht hij, een blik van mededoogen op hem geworpen....de slang was met een vogel in gevecht geraakt.
De slaaf zag nu dat hij-zelf geheel buiten het spel was: hij wilde opstaan, en zich op de vlugt begeven, maar bemerkte dat de slang reeds veel van hare kracht verloren had. De nieuwsgierigheid, of de weetgierigheid hield hem nu aan zijne plaats geboeid: hij wilde den uitslag van het ongewone gevecht afwachten.
| |
| |
De strijd was verbitterd en woedend. Onder prachtvolle vederen bewoog de vogel zijne scherpe klaauwen, en zijne dunne, spitse neb bragt de slang diepe wonden toe. De slang verschool zich nu eens kruipend onder het gras, doorkliefde dan weder springend de lucht in alle rigtingen, en dompelde zich zelfs in den stroom, om aan haren doodvijand te ontkomen; maar onder het gras, in de lucht, en tot in het water, overal ontmoette zij dien, en de strijd werd telkens met vernieuwde woede voortgezet.
De vogel evenwel scheen van tijd tot tijd aan zijne tegenpartij eene soort van wapenstilstand te vergunnen; hij verliet haar dan, en vloog naar een naburigen struik. Daar pikte hij eenige bladeren en schorsdeeltjes, die hij haastig inzwolg, maar keerde dan naar de plaats van het gevecht terug, om zijne vijandin op nieuw aan te vallen.
De slaaf was opgestaan, wachtende naar het einde van dit ongemeene schouwspel; eindelijk kroop de slang zieltogend voort, maar de vogel, niettegenstaande zijn ligchaam geheel bebloed en verscheurd was, scheen nog vol moed. Een oogenblik daarna lag de slang levenloos op het gras uitgestrekt. De vogel, door de inspanning om haar te overwinnen, uitgeput, scheen zelf ook zijn einde nabij: hij sleepte zich met sidderende vleugels voort, en zijn hoorbaar hijgen verkondigde een staat van doodelijke afmatting; maar dat alles was van slechts korten duur: hij bereikte weder den struik, pikte op nieuw gretig in de bladeren en de schors, schudde zijne vleugels, keerde naar het slagveld terug, zette zich eene wijle zegepralend op het lijk der verslagene, bragt met de neb zijne verwarde vederen weder in orde, steeg toen krijschend op, en rigtte zijne vlugt naar het Oosten.
Eenige weken na dit voorval had eene zonderlinge en belangwekkende mare de inwoners van Caracas op de been gebragt. Oud en jong, rijk en arm, alles stroomde naar de ruime marktplaats. Uit alle omliggende steden en dorpen waren de menschen in menigte zaâmgekomen. Het marktplein, rondom met trapsgewijs opgaande zitbanken voorzien, geleek naar het worstelperk voor de stierengevechten te Madrid, of naar de renbanen waar de oude Grieken zich onder- | |
| |
ling oefenden. Het volk zat weldra digt op elkander gepakt, en haakte met brandend ongeduld naar het beloofde schouwspel. Naast de tribune des Spaanschen landvoogds, voerde de muzijk van het krijgsvolk nationale stukken uit.
De landvoogd verscheen, en het werd stil onder de woelige menigte. Nu verscheen op het vlak dat voor de vertooning was opengelaten, een man, die voor zich uit met de eene hand eene ton rolde, en eene zak in de andere droeg, en midden op het plein staan bleef. Het was de slaaf van de oevers des Orinoco's.
Hij boog zich eerbiedig voor den landvoogd, en groette daarna driemaal de vergaderde menigte, naar de wijze onzer tooneelspelers, opende toen de ton, en haalde er eene slang uit. Dat was de goedaardige slang; getrouwe bewoonster der binnenplaatsen, groote vriendin van het gevogelte, en ongelukkige speelbal van kinderen. De vergadering lachte, en de slaaf wierp deze slang met verachtende gebaren van zich af.
Hij opende weder de ton, en trok er eene slang uit, wier beet den dood niet ten gevolge kan hebben, maar toch pijnlijke smart veroorzaakt. De menigte lachte niet meer; want de slaaf ontblootte zijn regterarm, en plaatste er den kop der slang op, en het bloed vloeide; maar zoo ras hij gebeten was, plaatste hij de slang weêr in de ton, en opende den zak, die nu bleek met bladeren gevuld te zijn, en nam eene kleine hoeveelheid van die bladeren, en at ze op.
Toen opende hij weder de ton, en nam er eene slang uit, wier gezigt de menigte met schrik vervulde; want de beet van deze slang veroorzaakte een snellen, onvermijdelijken dood. De slaaf hitste het dier aan, bood het zijn linkerarm, en toonde den aanschouweren eene dubbele wond. Terwijl er een gemor van ontroering en angstige verwachting uit de menigte oprees, borg de slaaf weêr met kalmte het gevaarlijke dier, en at weêr eene hoeveelheid van de door hem meêgebragte bladeren.
Nu gaf hij door teekenen te kennen dat hij zich aan de gevaarlijkste van alle slangen zou blootstellen. Eene plegtige stilte toonde de belangstelling aan, die uit wetenschappelijke weetgierigheid bij den een, uit bloote nieuwsgierigheid bij den ander, uit angst of mededoogen bij derden, onder de menigte bestond. De arme slaaf, dit had men reeds gezien, was in 't bezit van een onwaardeerbaar geheim, om
| |
| |
het venijn der slangen schadeloos te maken. Geen wonder, als ook hij het gewigt gevoelde, dat hij door verstand en moed, door op te merken, en de waarheid zijner opmerking, met gevaar van het leven, aan zich-zelven te beproeven, voor de menschheid verkregen had. Nog gebogen onder 't juk der slavernij, veroordeeld als hij was om beheerscht te worden door harde meesters, en niet veel hooger geschat dan het redelooze vee, heerschte hij in dit oogenblik over al de duizenden, zoo wel aanzienlijken als geringen, wier blikken strak en star op hem gevestigd waren, en elke zijner bewegingen volgden.
Daar opende hij weder zijne ton en vertoonde nu aan het verbaasde en ontstelde volk de geduchtste slang der Orinocogewesten: de gele slang, wier beet tot dus verre in een paar minuten den dood ten gevolge had. Hij hield het venijnige dier bij den kop, zoodat het hem geene wonde kon toebrengen; maar toen hij zeker was dat ál de aanschouwers de slang hadden herkend, ontblootte hij zijne borst, at weêr eene hoeveelheid van de meêgebragte bladeren, en hitste nu de slang aan, en plaatste haar digt bij zijn hart, en ontving daar den steek van het vóór dezen immer doodend gedrocht. Toen dit gebeurde, gingen er kreten en gillen van ontzetting uit de menigte op; doch de slaaf wierp de slang weêr in zijne ton, en trad toen langs de banken het plein rond, om elk te overtuigen, dat het venijn op hem geene uitwerking had. De grootsche openbaring van het weldadig natuurgeheim, dat hij ontdekt had, was geschied, en door schrikbarende proeven boven allen twijfel verheven.
De stilte bleef nog eene wijle heerschen; het was als of elk der aanwezigen door de verafschuwde slang onder het hart ware geraakt. Maar toen men zag dat de slaaf niet nederstortte, maar op het plein bleef rondgaan, werd de menigte van lieverlede luidruchtiger, en gaf door herhaalde toejuiching blijken, dat het die openbaring begreep en erkende, en inzag dat het venijn der slangen had opgehouden doodelijk te zijn voor hen die het middel kenden, dat de arme slaaf, nu weldoener der menschheid, gebruikt had om zich te beveiligen.
Een geheel uur verliep, en de slaaf, die zich op zijne ton had gezet, zat daar in volle levenskracht. Nu deed de landvoogd hem naderen, en vroeg hem naar zijn geheim. Toen
| |
| |
toonde hij de bladeren. En toen, zoo als hij voorzien had, de landvoogd ook vroeg: hoe hij met de kracht dier bladeren was bekend geworden? - zeide hij dat niet alleen, maar keerde naar zijne ton terug, en haalde er andermaal eene gele slang uit, maar nam ook uit een afgesloten vakje der ton haren doodvijand: een vogel met spitsen bek, door hem gevangen en gekortwiekt, en die zoo ras hij de slang in het oog kreeg, op haar aanviel met al de woede van ingeschapen, onverzoenlijken haat. Het geheele volk was nu getuige van den strijd, dien de slaaf had bijgewoond, en waaruit hij zulk eene nuttige les had getrokken. De vogel verliet nu, gelijk toen, bij wijlen zijne prooi, om van de bladeren te eten, en rustte niet voor de slang was gedood.
Aldus werd eene der heilzaamste ontdekkingen door een slaaf gedaan, met moed en volharding onderzocht, en, toen hij zeker was van zijne zaak, grootmoedig aan de menschheid bekend gemaakt. Voortaan telde de Nieuwe Wereld een geesel minder.
De landvoogd rees van zijnen zetel op, verklaarde den slaaf, in naam des Konings, vrij, en verzekerde hem een aanzienlijk jaarlijksch inkomen. Vervolgens aan het struikgewas, welks heilzame eigenschappen zoo wonderbaarlijk waren ontdekt, den naam des vogels gevende die ze geopenbaard had, noemde hij 't: guaco.
Tegenwoordig vindt men de bladeren van den guaco op alle tafels der bewoners van de Orinoco-gewesten. Vooral de landlieden maken er een gezet gebruik van, en beveiligen zich daardoor tegen den beet der gele slang; vroeger voor hen de gevaarlijkste van alle diersoorten. |
|