Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Waarom?! Door C. van Koetsveld, C.E.z. Hoe treurt de teedre moeder, En schreit zich de oogen blind: Haar zuigling is gestorven; Haar kind: haar eenig kind! Zij heeft zoo lang gebeden, Toen 't kinderlijden klom - God heeft het toch genomen; Zij snikt in rouw: ‘Waarom?!’ Ginds knielt een jeugdig weesje Bij 't pas ontsloten graf; Het mist een teedre moeder, Die niets dan liefde gaf. Het kind weent bittre tranen Bij 't doffe klokgebrom. - 't Ziet blijde speelgenooten, En stamelt droef: ‘Waarom?!’ [pagina 496] [p. 496] Daar kwijnt eene arme weduw', Helaas! zij heeft geen brood Voor 't kroost dat schreeuwt van honger. Hoe dreigend klimt haar nood! Ginds rijdt een trotsche rijke, Doch ziet naar niemand om - Bij hem het goud in stroomen... Bij haar 't gebrek!...‘Waarom?!’ Hier ligt een kranke jongling, Die van zijn kindschheid lijdt. Hoe hijgt hij naar den grafkuil, Als 't einde van den strijd. Hij telt naauw twintig zomers, Reeds buigt zijn rug zich krom; Hij ziet zijn sterken broeder... En fluistert: ‘God! waarom?!’ Zoo weent de droeve moeder, En 't arm, verlaten kind; Zoo jammert de arme weduw', Die nergens hulpe vindt; Zoo zucht de zwakke lijder, Schoon God hem niet verlaat; Daar elk den rijk bedeelde Met afgunst gadeslaat. Zij blikken morrend, twijflend In 't Godlijk raadsbesluit, En vorschen stout de wegen Des Albestierders uit. Doch ijdel is hun pogen: De nacht van 't lot is stom; Maar de eindloosheid der heemlen Roept óók hun toe: ‘Waarom?!’ Niet morren, maar gelooven Betaamt den sterveling, Die onverganklijk leven Van 's Heeren gunst ontving. Hij, wiens geloof door 't lijden In kracht en waarde klom, Die bidden leerde en hopen, Vraagt niet aan God: ‘Waarom?!’ 's Hage, 1 Julij 1856. Vorige Volgende