Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 497]
| |
Mengelwerk.Werking en terugwerking.
| |
[pagina 498]
| |
verdelging van het bestaande. De langdurige regeringen van lodewijk XIV en lodewijk XV hadden door kostbare oorlogen, en dwaze geldverspillingen de schatkist uitgeput, en den schuldenlast tot eene hoogte doen klimmen, tot wier vermindering de schranderste staatslieden te vergeefs hun vernuft spitsten. Adel en geestelijkheid spanden met het Hof zamen tot onderdrukking van het steeds verarmend volk, op welks schouders de meeste lasten gelegd werden. Zoo was de grond bereid, waarin het zaad der nieuwe beginselen, die voor troon en altaar zoo gevaarlijk waren, welig wortel schoten. Het ontzag en de genegenheid voor zijne Koningen, voor welke ieder Franschman te voren gewillig zijn leven zou gelaten hebben, verdween zoo zeer, dat het meerderdeel van hen den dood des Konings en van zijne gemalin door beulshanden, met genoegen aanschouwde. Wie eenmaal het land oppermagtig beheerschten, mogten, als aristokraten aan den algemeenen afschuw prijs gegeven, van geluk spreken, indien zij, van hun goed en inkomsten beroofd, door de vlugt hun leven konden bergen. Maar de uitkomst beschaamde beurtelings de vurigste hoop en de bangste vrees. De wagen der omwenteling nam eene vaart die hem geheel buiten het spoor bragt, en tot stilstand dwong, na tal van slagtoffers onder zijne raderen verplet te hebben; en de schoone prijs van al die woelingen en omwentelingen viel aan een gelukszoon ten deel, die Koningen en Keizers deed beven. - Evenwel niet vruchteloos was zoo veel bloeds vergoten. Welke ook de uitspattingen en gruwelen der Fransche revolutie waren: zij had ook weldadige gevolgen. Niet langer waren de voordeelen der maatschappij voor de eene, de nadeelen voor de andere klasse. Niet langer zag zich het grootste deel der natie zonder bescherming van geregeld werkende wetten, en aan hunne meesters ter prooi gelaten. De middenstand hernam zijne miskende regten, en akkerbouw en nijverheid, van belemmerende banden vrijgesteld, kwamen tot een bloei dien zij vroeger niet gekend hadden. Door de vernietiging der kloosters, en den verkoop van de ontzaggelijke eigendommen der Kerk, werden doode kapitalen in het leven geroepen, het finantiewezen van den Staat verbeterd, en nieuwe bronnen van welvaart ontsloten, terwijl aan iederen Franschman de vrijheid verschaft werd, om God te vereeren zoo als hij het meende regt te zijn. En overal waar der Franschen | |
[pagina 499]
| |
zegevierende wapenen doordrongen, werden hunne beginselen verspreid, die, hoe drukkend in andere opzigten hunne heerschappij zijn mogt, in Kerk en Staat, door de afschaffing van het verouderde en gebrekkige, door de wering van misbruiken, en door verbeterde inrigtingen, heilzaam hebben gewerkt, waarvan in onderscheidene landen tot op den huidigen dag veel is overgebleven, niettegenstaande de pogingen om eene vroegere orde van zaken te herstellen. Die pogingen namen reeds ten tijde der omwenteling een aanvang. Hare geweldige werking verwekte eene terugwerking, waaraan Koningsgezinden, gematigde Republikeinen, met allen die zich in hunne verwachtingen bedrogen of in hunne belangen gekrenkt zagen, deel namen; die onder napoleon, maar vooral na zijnen val, met ijver voortgezet werd; en die bij voortduring een staat van onrust en spanning deed geboren worden, wier uitbarstingen men tweemaal aanschouwde. Met dat al heeft de partij van den teruggang niet vruchteloos hare krachten ingespannen. Van de misslagen der omwenteling zich bedienende, is het haar gelukt eerst onder napoleon, vervolgens onder de bourbons, den vrijheidsgeest te onderdrukken, en niettegenstaande deze in 1830 en 1848 krachtig het hoofd verhief, hem op nieuw onder lodewijk filips te verschalken, en thans onder lodewijk napoleon tot onderwerping te dwingen. Dat zelfde volk 't welk nog vóór weinige jaren de vaan van vrijheid, gelijkheid en broederschap weder opstak, ziet zich thans van bijna allen invloed op den gang der regering uitgesloten. Hoe men ook over de wijze waarop het Keizerrijk is tot stand gekomen, denken moge, niemand zal ontkennen dat de Franschen getoond hebben nog weinig rijp te zijn voor de rustige uitoefening der constitutionele regten. - Eene reactie als op het politieke, openbaarde zich ook op het kerkelijke gebied. In dat zelfde land waar de Paus al zijn invloed verloren had, heeft hij door het Concordaat van 1802, en door latere gebeurtenissen, veel van zijn gezag herwonnen. De afgeschafte kloosters zijn als uit den grond herrezen. Daar waar de priesters van de volkswoede alles hadden te duchten, gebannen, of in kerkers geworpen en gedood werden, treden zij weder op als een welgesloten geheel, en oefenen onder hunne Aartsbisschoppen en Bisschoppen eenen onmiskenbaren invloed uit. In die zelfde | |
[pagina 500]
| |
kerken welke door een bandeloos gemeen geplunderd en geschonden werden, wordt dé Roomsche eerdienst met al de praal en pracht die haar ter dienste staan, uitgeoefend. Zelfs de Gallicaansche instellingen, die het volk beschouwde als het bolwerk van de betrekkelijke vrijheid die het tegen Rome's heerschzuchtige aanslagen genoot, zijn op den achtergrond geraakt, en worden door het meerderdeel der Fransche geestelijken miskend. - Eene gelijke terugwerking openbaarde zich in andere landen: Spanje, Italië, Duitschland; maar ook een gelijk verlangen om verkregen regten te behouden, gedane toezeggingen vervuld te zien, en verzet tegen de pogingen om afgeschudde kluisters weder aan te leggen, en aristokratische, oligarchische en monarchale beginselen te doen herleven. Tot welke hevige onlusten die worsteling in Spanje onder ferdinand VII, en na zijnen dood, in Italië en Duitschland in 1820, 1830 en 1848 heeft geleid, is bekend. Opmerkelijk is het, dat ook in Protestantsche landen de geest van reactie niet werkeloos bleef, doch gewijzigd, en in verschillende mate. In de Evangelische Staten van Duitschland, wier bewoners voor de belangen hunner Vorsten tegen napoleon zoo bereidwillig de wapenen gedragen, en met inspanning van al hunne krachten het uitheemsche juk afgeworpen hadden, baarde het onvervuld blijven van de in den nood gedane beloften van meer vrijzinnige instellingen groot misnoegen, hetwelk door de strenge maatregelen van het Congres van Carlsbad bedwongen, maar niet weggenomen werd, en dat vóór weinige jaren troonen deed wankelen. Nederland mag het geluk genieten, om van vroegere beroeringen uit te rusten in de schaduw van een regeringstelsel, dat, als de vrucht van door de ondervinding verkregen lessen, de veiligheid van iederen burger, zonder aanzien van stand, vermogen of Godsdienstige belijdenis, waarborgt. Engeland, nog verdeeld tusschen de Tories en de Whigs, heeft de ooren gestopt voor de vleijende inblazingen der Radicalen, maar ziet zich door een gevaar bedreigd, welks oorsprong in de slechts gedeeltelijke hervorming der Anglicaansche Kerk is te zoeken, die in hare voorregten door de nieuwe begrippen aangerand, in het Puseyïsmus haar behoud zoekt, dat velen harer zonen tot de Kerk van Rome terugvoert. In andere Protestantsche landen heeft de terugwerking op het Godsdienstig gebied eene rigting genomen, | |
[pagina 501]
| |
die de meeningen van vroegere tijden verlevendigt, aan Formulieren het oude gezag toekent, en eene uitsluitend Luthersche en Gereformeerde Kerk zoekt te herstellen. Van hier afscheiding van de bestaande Kerkgenootschappen, of waar het zoo ver niet kwam, beschuldigingen van afwijking van de leer der vaderen. - Dat de Roomsche Kerk van die verdeeldheden partij zou zoeken te trekken om zich ook in Protestantsche landen te doen gelden, liet zich verwachten. Terwijl zij, waar zij de magt in handen had, elk streven naar Godsdienstvrijheid met onverbiddelijke strengheid te keer ging, heeft zij, waar hare aanhangers de minderheid uitmaakten, eerst door gelijke regten voor zich in te roepen, vervolgens door het aanheffen van luide klagten getracht zich te vestigen en uit te breiden, met dat gevolg, dat zij in menig Protestantsch land het hoofd opgebeurd, en in invloed gewonnen heeft. Is ook hare winst, wat het getal der tot haar toegetredenen betreft, over het geheel niet groot; wordt die dikwijls door een evenredig of meerder verlies opgewogen: zoo getuigen echter de overal verrijzende kerken, de talrijk gestichte kloosters, en de ijver van hare volgelingen, van eene hoop en kracht, die door den Protestant niet onopgemerkt mag gelaten worden, en eene vernieuwde worsteling heeft doen ontstaan, hoedanige men sinds de dagen der Hervorming niet aanschouwd heeft. Welke zal de uitkomst van dien kamp zijn? Om deze vraag met zekerheid te beantwoorden, zou het oog in de toekomst moeten kunnen doordringen. Dat de partijen weldra vrede zullen sluiten, is niet te gelooven; want de strijd betreft geene weinig beteekenende of voorbijgaande zaken, maar de hoogste en duurzame belangen niet van enkelen of weinigen, maar van de gansche Christenheid; onder welke een verschil van kennis, beschaving, begrippen en zienswijze bestaat, die geene spoedige vereeniging doet verwachten. Zal dan de partij die het verouderde tracht te herstellen, en de volken tot de Middeleeuwen zoekt terug te voeren, het hopelooze van haar streven ziende, aflaten? Om dit te doen zou zij hare beginselen moeten verloochenen, en haar bestaan en uitzigten prijs geven. Maar ook dit is vooreerst niet te wachten. Zal dan de zaak der burgerlijke en Godsdienstige vrijheid gelukkig voortgaan, en ten laatste alom de overhand verkrijgen? Of zal, integendeel politiek en kerkelijk geweld de geesten op nieuw | |
[pagina 502]
| |
aan banden leggen, en zijne vroegere heerschappij hernemen? Het eerste hopen en verwachten wij, voor het laatste koesteren wij geringe vrees. Daarvoor pleiten de volgende gronden: Het verschijnsel van onze dagen was aan vroegere tijden niet vreemd. Ofschoon iedere eeuw hare eigenaardigheden heeft, en elke invloedrijke gebeurtenis door bijzonderheden gekenmerkt wordt, die, eens voorbijgegaan, niet ligt op dezelfde wijze herhaald worden, zoo behoort echter dezelfde werking en wederwerking die in onze tijden zoo veel onrust sticht, ook tot de geschiedenis. Het Israëlitische volk, uit het land der slavernij verlost, en aan de dienst des Eeuwigen gewijd, bleef, in weerwil van alle wonderkrachten aan zijne verlossing, bescherming en verzorging besteed, naar Egypte hunkeren, en maakte van eene tijdelijke verwijdering van zijnen Leidsman gebruik tot het vervaardigen van een kalf van goud. De ernstigste vermaningen van den grijzen held jozua, en de plegtigste verbindtenissen verhinderden hen niet, om na zijn afsterven, van Hem die de wateren van den Jordaan voor hunne voeten had opgedroogd, hunne vijanden voor hun aangezigt had doen vlieden, en hen bezitters van het land dat van melk en honig vloeide, gemaakt had, af te vallen, en zich voor andere Goden neder te buigen; en gedurende al den tijd van het bestuur der Rigteren zien wij de ware Godsdienst kwijnen of leven, naar mate van den invloed dien de omstandigheden en de voorgang van bijzondere personen uitoefenden. Onder david en salomo werd de vereering van God met een glans en eere omgeven die zij vroeger noch later onder Israël gekend heeft. Maar na den dood des laatsten sproten de nooit geheel verstikte zaden van het bijgeloof weder uit, en verkregen, in weerwil van de lofwaardige pogingen van sommige Koningen, en de waarschuwingen der Profeten om ze te keer te gaan, eenen wasdom die den ondergang der beide Rijken van Israël en Juda ten gevolge had. Nu echter gebeurde wat men niet verwachten kon. Toen de Joden in Babel, te midden van afgodendienaren levende, zich vrijelijk aan hunne verkeerde driften konden overgeven, kwam de liefde tot hunne vaderlijke Godsdienst, die zij voorheen zoo luttel geacht hadden, bij hen boven. Aan de boorden van den Eufraat vloten hunne tranen bij de gedachte aan Sion. Treden wij de eeuwen der Christelijke jaartelling binnen: | |
[pagina 503]
| |
wij zien de Kerk hier door het Jodendom, dáár door het Heidendom belaagd en vervolgd, maar in omvang en kracht toenemen; geene moordbijl, leeuwentand, of brandstapel bij magte om het geloof uit de harten der verdrukten uit te roeijen, en met den overgang van constantijn den dag der zegepraal aanbreken. Doch op zijne beurt verzamelde het Heidendom onder juliaan zijne krachten tot een laatsten aanval, die echter op de magt van het reeds te ver doorgedrongen Evangelie afstuitte. Wat echter door list noch geweld kon geschieden, werd althans gedeeltelijk bereikt door de gehechtheid van de uit het Heidendom overgekomenen aan hunne vroegere denkbeelden, die zij bij hunne belijdenis van christus niet vaarwel zeiden, maar met hunne betere begrippen vermengden. Zoo - om ons alleen tot ons Vaderland te bepalen - hielden velen van de door willebrord en bonifacius gedoopten aan hunne Heidensche gebruiken vast. Zij aten het vleesch van wilde paarden, offerden aan de afgoden, verkochten hunne slaven om geofferd te worden, ontstaken Heidensche vuren, maakten gebruik van het lot, van wigchelarij, van amuletten, en tooverzangen. Door den arbeid der Zendelingen werden de overblijfselen van het bijgeloof te keer gegaan, en drong het Christendom in de verschillende Gemeenten van Nederland door; maar telkens verhief zich het Heidendom, ook waar men het reeds verdelgd waande. Tegenover den Christelijken ijver van willebrord en zijne medehelpers, en dien hunner beschermers pipijn, karel martel, en karel den Groote, stond de niet minder sterke ijver der radbouds en van wittekind over. Menig Zendeling moest zijn streven met mishandeling en met den dood bekoopen, en niet dan na eene jaren lange worsteling was de Christelijke Kerk op onzen bodem voor goed gevestigd, terwijl het nog meer moeite kostte om het geloof der nieuw bekeerden van den ouden zuurdeesem te zuiveren. Zelfs gelukte dit slechts ten deele. Men was gedwongen zich naar menig bijgeloovig gebruik te schikken, en Heidensche plegtigheden onder Christelijke namen te laten voortduren, waaruit eene misvorming en verbastering der Evangelieleer ontstond, die bij de heerschende onkunde gedurig meer toenam, en met het stijgen van de Pauselijke oppermagt, en de heerschappij van priesters en monniken hand aan hand ging. De kruistogten schudden Europa's volken uit | |
[pagina 504]
| |
hunnen langen slaap wakker, breidden hun beperkten gezigtskring uit, door hen met andere volken in aanraking te brengen, en met betere zeden en gewoonten bekend te maken, en bragten aan den Pauselijken Stoel eenen schok toe, waarvan hij zich niet weder heeft kunnen herstellen. Van nu af lieten zich in onderscheidene landen klagten hooren over het verderf in leer en zeden. Waldenzen en andere partijen kwamen tegen Rome in verzet. Het geweld legde hun het zwijgen op, maar kon hen niet verdelgen. De dwingelandij, en de twisten der zich noemende Heilige Vaders, en de toenemende misbruiken deden den wensch naar verbetering slaken, ook door hen die in den schoot der Kerk bleven. De Hervorming der zestiende eeuw werd met vreugde begroet, zelfs waar men zich later van haar afkeerig betoonde. Zij verkreeg de overhand in Engeland, Schotland, Noord-Nederland, in het grootste gedeelte van Duitschland, in Denemarken, Zweden, Noorwegen, en Zwitserland, maakte in Polen en Hongarijë groote vorderingen, verdeelde Frankrijk in twee partijen, en telde in Spanje en Italië hare aanhangers. - Doch ook hierbij openbaarde zich de geest van gehechtheid aan oude instellingen, en de reactie spande met vrucht hare krachten in. De verliezen welke de Protestantsche Kerk daardoor geleden heeft, zullen het best in het oog vallen door vergelijking van haren toestand in het jaar 1563, bij het sluiten van het Concilië van Trente, met dien waarin zij zich tegen het einde der volgende eeuw bevond. In Duitschland, waar Boheme, met den geest van hus doortrokken, nog bij den aanvang van den dertig-jarigen oorlog de Hervorming grootendeels was toegedaan, was vijftien jaren later de Roomsche Kerk heerschende. In de erflanden van het Oostenrijksche Huis werden de Protestanten door den ijver der ferdinand's verdrukt en gebannen; ook in Polen en Hongarijë leden zij nederlaag op nederlaag, en maakten weldra de minderheid uit, terwijl zij in andere oorden, als in den Palts, geene geringe verliezen leden. In Frankrijk bragten de overgang van hendrik IV tot de Roomsche Kerk, de maatregelen van richelieu, en de opheffing van het edict van Nantes den Hugenoten slagen toe die het nog doen bloeden. België keerde door de wapenen en door beleid van parma tot het oude geloof terug. Daarentegen handhaafde zich het Protestantismus in Noord-Duitschland, in | |
[pagina 505]
| |
Denemarken, Zweden en Noorwegen, in Engeland en Schotland, in de Nederlanden en Zwitserland, en bleef iedere poging om het in die landen te vernietigen, vruchteloos. - Maar ook waar het politiek en kerkelijk Despotismus zegevierde, is men er niet in geslaagd de geesten voor altijd aan banden te leggen, en iederen lichtstraal buiten te sluiten. Spanje, welks burgerlijke en Godsdienstige vrijheid onder filips II den doodsteek scheen bekomen te hebben, heeft zich, niettegenstaande de waakzaamheid der Inquisitie, van de bewegingen van latere dagen niet weten vrij te houden. De opheffing der kloosters, de verbeurdverklaring der kerkelijke goederen, de beperking van de magt der geestelijkheid, en de verlichte denkbeelden door velen zijner zonen in woord en schrift aan den dag gelegd, zijn zoo vele bewijzen, dat de oude onverdraagzaamheid, ofschoon dan ook niet bij allen, echter bij velen, en het meest bij de beschaafden geweken is. In Italië heeft Piemont den Waldenzen met de andere burgers van den Staat gelijke regten toegekend, en die verdrukten als broeders begroet, en ziet in zijne hoofstad een Evangelisch kerkgebouw prijken. In België bezit ieder de vrijheid om God naar zijne overtuiging te vereeren, en worden in verschillende steden Protestantsche kerken gevonden. Ook in andere Roomschgezinde landen is de oude geest der vervolging verzacht, of durft zich niet meer zoo openlijk vertoonen. Waarschijnlijk zou de burgerlijke en Godsdienstige vrijheid nog voorspoediger voortgangen gemaakt hebben, indien niet de buitensporigheden der Fransche revolutie Vorsten en volken met huivering vervuld, en tot terugtreden van den reeds ingeslagen weg genoopt hadden. In Frankrijk had men eenmaal het bloed der Protestanten met stroomen vergoten, maar ook voor de zaak waarvoor men zoo sterk geijverd had, een kuil gedolven. Daar klom het ongeloof tot eene schrikverwekkende hoogte, en sloeg de vrijheidszucht tot eene losbandigheid over, die op hare beurt voor de alleenheersching den weg baande. Is het te bevreemden dat wij, na het uitwoeden der vrijheidskoorts, een tijdperk hebben zien aanbreken waarin de zucht tot herstel van het oude zich krachtig openbaart, en velen geen heil meenen te zien dan in het aankleven van vroeger verworpen stellingen, terwijl van den anderen kant zij die, met verwerping van het misbruik, de voordeelen van nieuwe | |
[pagina 506]
| |
begrippen en instellingen erkennen, zich tot behoud van het verkregene bevlijtigen? Wat in onze dagen gebeurt, is - wij zagen het - geen vreemd verschijnsel. Het vertoonde zich herhaalde malen: in de Geschiedenis van het Joodsche volk; bij de invoering van het Christendom in de wereld; later bij de planting der Christelijke Kerk in Nederland; en na de dagen der Hervorming - in eene worsteling tusschen de voorstanders van het oude en het nieuwe, in actie die telkens door reactie gevolgd werd. De oorzaken van dit telkens wederkeerend verschijnsel zijn niet moeijelijk op te sporen. Wij vinden ze: in zucht naar verandering, en streven naar verbetering; in traagheid van onderzoek, en afkeer van verbeteringen, door het belang dat men bij bestaande misbruiken heeft; in geringe deelneming aan hetgeen door anderen hoog gewaardeerd wordt; in het onvervuld blijven van overdreven verwachtingen; en in gehechthaid aan hetgeen men met geweld zoekt te ontrukken. De mensch haakt naar verandering. Wat hij bezit, verliest ligt het aantrekkelijke in zijn oog. Nieuwe voorwerpen boeijen zijne aandacht, nieuwe gebruiken en zeden bekoren hem. Zoo wisselt de mode in levenswijze en kleeding gedurig af. Zoo hebben wij nu spijzen en dranken die onzen voorvaderen vóór drie, vier eeuwen onbekend waren, terwijl voedsels door hen genuttigd ons niet meer smaken zouden. Nieuwe uitvindingen en inrigtingen hebben vroegere verdrongen. Hoe vele kunsten en wetenschappen worden thans met ijver beoefend, die voorheen onbekend, of slechts door enkelen behartigd werden! Hoe veel sneller en gemakkelijker begeeft men zich thans van het eene oord der wereld naar het andere, en volbrengt in dagen reizen waartoe men vroeger weken behoefde! Ook op het gebied des geestes is er aan geen stilstand te denken. Welke waarde wordt door velen in onze dagen nog gehecht aan leerstellingen en inzettingen die te voren met eerbied bejegend werden? Wat is er in Protestantsche landen overgebleven van het ontzag, daar eenmaal aan Rome's Bisschop toegedragen? Zelfs de Roomsche Kerk heeft zich bij al hare zucht tot behoud, van die verandering niet kunnen vrij houden. Bij het raadplegen van de besluiten der Conciliën, van de uitspraken der Pausen, en van de schriften harer beroemdste Leeraren, zal men eene onafgebroken wijziging en opvolging | |
[pagina 507]
| |
van denkbeelden en gevoelens niet kunnen miskennen. Tegen wil en dank moet ook Rome met den tijd mede, en zou, in weerwil van haren roem op onveranderlijkheid, er niet toe durven komen, om haar banvonnis over de leer der tegenvoeters, en over galileï's stellingen te vernieuwen. Is het dan vreemd, dat in onzen bewegingvollen tijd het streven naar vooruitgang in het burgerlijke en Godsdienstige hier en daar, door de poging om te behouden wat men heeft, of terug te krijgen dat welks verlies men betreurt, wordt opgewogen? - Immers staat tegen de zucht naar verandering en verbetering bij genen, traagheid en afkeer van onderzoek en verbeteringen bij dezen over. In het oude spoor te gaan, zich met het geleerde te vergenoegen, is gewis gemakkelijker dan ernstig te onderzoeken, of de weg dien men betreedt de regte is, of de begrippen die men koestert de ware zijn, en onpartijdig de afwijkende gevoelens van anderen te toetsen. Van hier eene veroordeeling van hetgeen men niet kent, eene verwerping van hetgeen nieuw is, en zich hechten aan het eens aangenomene: wat de vaderen geloofden zal wel het ware zijn, wat men van jongs af geleerd heeft houdt men vast, en wil van geene verandering hooren. - Wie verder zien, hebben daarom niet altijd den lust om erkende verbeteringen aan te nemen. Met die aanneming gaan toch dikwijls opofferingen gepaard, om welke te brengen meer geestkracht en lust ten goede gevorderd worden dan vele menschen bezitten. Ziet men zich door de verbreiding van nieuwe gevoelens en door veranderde instellingen in zijne rust gestoord, in zijne eerzucht gekrenkt, in zijn belang benadeeld; dan gevoelt men zich onaangenaam getroffen, zoekt het nieuwe in een belagchelijk of hatelijk licht te stellen, en tracht het bestaande op allerlei wijze te verdedigen. Van die traagheid en afkeer van onderzoek, van die onbereidwilligheid tot het brengen van offers bij het aannemen van veranderingen vereischt, is het natuurlijk gevolg zoo veel tegenstand aan 't geen in vroegere en latere tijden tot verlichting en verbetering der menschheid beproefd is. Maar ook andere oorzaken komen hier in aanmerking. Wanneer er groote omkeeringen voorvallen, schijnt het als of jong en oud daarin deel nemen, als of de nieuwe begrippen en gevoelens door allen gekoesterd worden. Maar dit is er | |
[pagina 508]
| |
zoo ver van af, dat men zeggen kan, dat die omkeeringen meestal door het minderdeel bewerkt worden. Er is tijd noodig om wat vreemd en nieuw is, bij het algemeen ingang te verschaffen. Eene groote menigte bemoeit er zich slechts in zoo ver mede als hun beroep er door lijdt of wint. Zij vlijen zich onder de nieuwe wetten en bepalingen, getroosten zich de nadeelen, en bedienen zich van de voordeelen die zij medebrengen, maar missen den lust om het gebeurde naar eisch te onderzoeken. Welk een klein gedeelte van hen die de Fransche omwenteling beleefden, heeft zich in staat gevoeld om van hare oorzaken, strekking en gevolgen zich rekenschap te geven, al troffen hen die ook allen in meer of mindere mate! Hoe velen zijn er die op de bewegingen onzer dagen slechts een vlugtig oog slaan, en er zich weinig om bekreunen zullen, indien zij er niet onmiddellijk door in hunne belangen gekrenkt of bevoordeeld worden! Duizenden brengen hun leven door met hetgeen hun bepaaldelijk aangaat, en bemoeijen zich alleen met hetgeen in hunne omgeving voorvalt, zonder hun hoofd te breken met gebeurtenissen die anderer hoop of vrees gaande houden. Niet dan door geweldige schokken vinden zij zich in hun dagelijksch eentoonig bedrijf gestoord. Zij arbeiden, genieten, ontberen, lijden, leven en sterven, zonder deelneming aan hetgeen op de groote schouwplaats der wereld voorbereid wordt. Elders leggen vooroordeelen, het gezag van een beroemden naam, eigenwaan, volkstrots, aan de verbreiding van het goede dikwerf belemmeringen in den weg, en verschaffen aan dwalingen en misbruiken een steun die niet dan door volhardend pogen is omver te halen. Hoe lang duurde het eer de Friezen en Saksen voor christus' leer gewonnen werden! Herhaalde malen vielen zij weder af, verdreven de Zendelingen, verwoestten de kerken, en bogen zich op nieuw voor hunne afgoden. Bij terugkeering tot de Kerk werden zij Christenen in naam, maar bleven Heidenen in der daad. Meer dan eene halve eeuw, en in sommige Provinciën veel langer, liep het aan, eer de Hervormde Kerk in Nederland een vasten voet kreeg. En ook volgende tijden hebben het geleerd, hoe bezwaarlijk en langzaam verbeteringen in het huiselijk, burgerlijk, en kerkelijk leven ingang bekomen. | |
[pagina 509]
| |
Bij elke verandering van dit ondermaansche is de verwachting sterk gespannen. Ieder hoopt er verbetering van in zijnen toestand. Is zij met moeite en arbeid verkregen, dan zullen zij welke zich die getroost hebben, er zich de streelendste uitzigten van voorspiegelen. Maar zelden of nooit beantwoordt de uitkomst aan de hoog gestegen verwachting. Al brengt ook de verandering werkelijk verbetering aan, dan is die toch altijd slechts eene zoodanige als menschelijk gebrek en aardsche onvolmaaktheid vergunnen. Voor vroegere misbruiken komen er ligt andere in de plaats, die, al zijn zij ook geringer dan de afgeschafte, echter, daar men er niet op verdacht was, noode gedragen worden. Zoo verflaauwt van lieverlede de geestdrift, en wordt door koelheid vervangen. Wie onpartijdig oordeelt, erkent in de Hervorming der zestiende eeuw eene uitnemende weldaad voor de menschheid: de zegepraal der waarheid, de bevrijding van knellende banden waarin men de verstanden gekluisterd had, de zuivering der Kerk van tallooze bijgeloovigheden en misbruiken, en een krachtig middel tot bevordering van de stoffelijke welvaart der volken. Om zich van het laatste te overtuigen, vergelijke men den lagen trap waarop Spanje en Italië staan, met de hoogte van voorspoed door Holland en Engeland bestegen. Doch hare invoering - wie zal het ontkennen? - werd niet overal op de regte wijze en door de alleen ware middelen bewerkt; zij ging hier en daar met buitensporigheden vergezeld, die aan haren aard vreemd waren, maar die haar met eenigen schijn ten laste gelegd werden, en hare waarde ook in het oog van hen die haar aanvankelijk niet ongenegen waren, verdonkerden; terwijl de twisten en verdeeldheden tusschen hare hoofden, die weldra tot hunne volgelingen oversloegen, wel van hunnen ijver, maar niet van hunne gematigdheid getuigenis aflegden. - De Fransche omwenteling heeft der Maatschappij ontegenzeggelijk groote voordeelen aangebragt, maar die verkregen zijn ten koste van veler welvaart en leven, en wier voortdurend bezit berust op miskenning van vroegere, ofschoon dan ook op eene onregtmatige wijze verkregen, regten. - De uit het wegruimen van oude belemmeringen voortgekomen vrijheid van spreken en schrijven in onze dagen, heeft onder alle standen denkbeelden en gevoelens verbreid die vroeger het eigendom waren van de hoogere en | |
[pagina 510]
| |
geleerde standen; zij heeft vooroordeelen verdreven, en kennis en wetenschap bevorderd. Maar die vrijheid bragt ook hare nadeelen mede. Zij heeft, benevens het gebrekkige en schadelijke, ook het heilige en eerwaardige aangerand; wat goed en nuttig was verijdeld; heilzame ontwerpen en verordeningen belemmerd; hen die zich met den naam van vrijheid vergenoegden, maar van haar wezen geen besef hadden, de hatelijke driften van nijd, eigenbaat, en heerschzucht den teugel doen vieren; en verdeeldheid en onrust gestookt. Is het zoo vreemd, dat de weldaden van onzen tegenwoordigen maatschappelijken en kerkelijken toestand zich soms in een twijfelachtig licht vertoonen, en door hen miskend worden die de verloopen eeuwen boven de onze stellen? Alleen het bedachtzaam, onpartijdig onderzoek kan hier het ware van het onware, het wezen van den schijn onderscheiden. Het is een gewigtig vraagstuk: wat het geweld in de zaak van de Godsdienst vermag: - of het een doeltreffend middel is tot stuiting en onderdrukking van nieuwe zich verbreidende Godsdienst-meeningen; - dan of het daartoe ongeschikt en krachteloos is, en eene tegenovergestelde uitwerking te weeg brengt? Zijn de Protestanten in het algemeen van het laatste gevoelen, de Roomsche Kerk heeft sedert zes eeuwen volgens het eerste gehandeld. Beide beroepen zich op de ondervinding. De vervolgingen onder karel V en filips II hebben aan de Republiek der Vereenigde Nederlanden het aanwezen geschonken, en de Hervormde Kerk, met hare zustergemeenten, de Luthersche, Doopsgezinde, enz. gegrondvest. In Engeland en Schotland hebben de tegenstand en verdrukkingen onder de tudors en stuarts dezelfde uitwerking gehad. En in Duitschland heeft vroeger de Smalkaldische, later de dertig-jarige oorlog tot niets anders gestrekt dan om de Protestanten met de Roomschgezinden gelijke maatschappelijke en Godsdienstige regten te bezorgen; terwijl insgelijks de pogingen tot herstel van het oude geloof in Zweden en Zwitserland mislukt zijn. Van den anderen kant zijn de Albigenzen in het Zuiden van Frankrijk, de Waldenzen in Calabrië, en de aanhangers van luther in Spanje door vuur en zwaard uitgeroeid; zijn de Hugenoten in Frankrijk door de afschaffing van het edict van Nantes verdreven of tot de Roomsche Kerk teruggebragt; is België voor die Kerk door geweld behouden; en hebben ten | |
[pagina 511]
| |
gevolge van hetzelfde middel in Boheme de Evangelische Gemeenten, met eene enkele uitzondering, opgehouden te bestaan. Uit deze voorbeelden schijnt te blijken, dat het geweld in de zaak van de Godsdienst niet zoo magteloos is als men zich wel verbeeldt, en dat, gelijk een verlicht Roomschgezind Schrijver van onze dagen zich uitdrukt, het niet onmogelijk valt een volk tot geloof te dwingen. Die uitspraak past echter slechts ten deele op het door hem behandelde feit. Waar de andersdenkenden bij duizenden uitwijken, en steden en dorpen ontvolkt worden, ziet de dwingelandij meer dan de helft van hare taak verkort. Voor de overblijvenden, die hunne liefde tot den geboortegrond niet aan hunne overtuiging ten offer willen brengen, schiet niets anders dan de onderwerping over. - In landen als Spanje, waar het despotismus met het wereldlijk en geestelijk zwaard beide gereed stond, en de Protestanten zich van elken bijstand en van elke gunstige omstandigheid, die elders moed inblies, verstoken zagen, kan hunne beteugeling of liever hunne verdelging door slagting en verbranding, gelijk vroeger bij de Albigenzen, nog minder verwondering baren. Gereedelijk stemmen wij in met de woorden van den Schotschen Schrijver over de ‘Geschiedenis der Hervorming in dat land’, wanneer hij zich over de ontzaggelijke bezwaren waarmede de Spaansche Protestanten te worstelen hadden, dus uitlaat: ‘Overeenkomstig de natuur der dingen, moet het als een groot, en bij ontallijken als eene onoverkomelijke hinderpaal voor de omhelzing der waarheid worden beschouwd, wanneer men, om de stem van zijn geweten te volgen, zich aan elke soort van aardsch lijden moet blootstellen, en de vervolging kan zulk eene hoogte bereiken, dat zij, zonder een wonderwerk, ook de beste zaak kan onderdrukken; want ofschoon het haar niet mogelijk is, om aan diegenen de waarheid te ontrukken in wier harten zij zich gevestigd heeft, zoo kan zij echter alle gewone middelen om ze te verbreiden, afsnijden. Van daar dat door despotieke wetten en eene tirannieke regering de ware Godsdienst eeuwen lang van uitgestrekte landen niet alleen is verwijderd gehouden, maar ook verbannen is geworden.’ Eene andere uitkomst zou men in Spanje gezien hebben, indien de bestaande beletselen ook maar gedeeltelijk en voor een tijd waren opgeheven geworden; er zou eene vlam zijn ontstoken, die, | |
[pagina 512]
| |
al hooger en hooger gerezen, zich over het gansche schiereiland uitgebreid, en Inquisitie, Hiërarchie, Pausdom en Despotismus verslonden zou hebben. Het zijn de getuigenissen niet enkel van vrienden, maar ook van verklaarde tegenstanders der Hervorming die ons hiervan de verzekering geven. ‘Indien niet de Inquisitie’ - zegt een der laatsten - ‘bij tijds zorg had gedragen, om deze Predikers te stuiten, de Protestantsche Godsdienst zou, gelijk een loopend vuur, door geheel Spanje gevlogen zijn, daar lieden van allerlei standen en geslachten tot hare aanneming wonderbaarlijk geneigd waren.’ - ‘Alle gevangenen’ - verklaart een ander Pauselijk Schrijver - ‘der Inquisitie in Valladolid, Sevilië en Toledo waren aanzienlijke personen. Maar ik ga hunne namen hier met stilzwijgen voorbij, vermits ik door hunnen slechten roep de eer van hunne voorvaderen en den glans van onderscheidene schitterende familiën, welke met dit vergif zijn aangestoken geworden, niet bevlekken wil. En daarenboven, deze gevangenen waren van zulk eenen aard, hun getal was zoo groot, dat, wanneer men nog maar twee of drie maanden langer vertoefd had, om de noodige maatregelen tegen dit kwaad te nemen, geheel Spanje, naar mijne overtuiging, door hen in brand zou gestoken zijn.’ Gelijk in België hebben in Spanje de bloedigste middelen de ontwikkeling van den menschelijken geest twee eeuwen tegengehouden. Maar deze bepaling wijst tevens aan, dat wat voor een tijd gelukt, daarom niet voor altijd beslissend is. Hoe geheel anders vertoonen zich de beide landen nu in vergelijking van vroeger. Het geweld moge tot stilte kunnen dwingen; de eens ingeplante gevoelens uit de gemoederen uit te roeijen, de eens verbreide denkbeelden voor goed te verbannen, en voor nieuwe begrippen den toegang gesloten te houden, is eene zwaardere taak, waartoe alle menschelijke magt dikwijls te zwak is bevonden. Spanje heeft de Mooren en Joden verdreven, of tot het aannemen van het Roomsche geloof gedwongen. En met welk gevolg? ‘Het grootste gedeelte van hen die in Spanje bleven, veinsden in plaats van zich te bekeeren; en 't geen verwonderenswaardig (wij zouden zeggen: natuurlijk) is, is dat deze Godsdienst (de Joodsche) van geslacht tot geslacht voortgeplant wordt, en dat zij nog stand grijpt in den persoon der veinzers in eene late nakomelingschap. | |
[pagina 513]
| |
De groote Heeren in Spanje mogen vrij verbindtenissen maken, van naam veranderen, en oude wapenen aannemen: men weet evenwel dat zij van Joodsche afkomst, en zelfs Joden zijn. De kloosters der monniken en nonnen zijn er vol van; de meeste Kanunniken, Geloofsonderzoekers, en Bisschoppen spruiten uit deze natie.’ Zoo luidt het getuigenis van een Jood uit de zeventiende eeuw, die zelf onder hen verkeerd, en de knie voor het Sacrament gebogen had, maar die, dit bedwang moede, naar Holland was uitgeweken. Maar wat beteekent dan de zegepraal over andersdenkenden waaraan de ware grondslag: de overtuiging der bekeerden, ontbreekt? Toen de Inquisitie haren arbeid meende volbragt te hebben, en zich ter ruste legde, staken de onderdrukte gevoelens het hoofd weder op; en welk een afkeer van de Roomsche Kerk bij vele Spanjaarden heerscht, welke voortgangen de verlichte denkbeelden daar te lande gemaakt hebben, is in onzen tijd gebleken. In Frankrijk is het stelsel van vervolging om de Godsdienst sinds de regering van françois I tot die van lodewijk XVI volgehouden. Maar noch de Bartholomeüs-nacht, noch de opheffing van het edict van Nantes, noch vroegere en latere geweldenarijen hebben het Protestantismus kunnen vernietigen. Toen men zich vleide, dat alle Franschen tot de Roomsche Kerk waren teruggebragt, ontdekte men dat zij, die zich in steden of vlekken niet durfden verzamelen, in woestijnen bijeenkwamen om elkander te stichten. De Bijbel ging als een kostbaar erfstuk van den vader op zijnen zoon, en van dezen op zijne kinderen over. Bij de opheffing van de drukkende bepalingen omtrent de Godsdienst, traden er uit het verborgene eene menigte te voorschijn die even als hunne voorouderen het Protestantsche geloof beleden. De mensch moge door belang of vrees gedwongen worden zijne overtuiging te verbergen; wat hem boven alles heilig is, laat hij niet varen. Hij zal het te sterker aankleven, naar mate hij het bedreigd en aangevallen ziet. In de diepste schuilhoeken van zijn binnenste vindt het geloof eene toevlugt, waar het gevoed en aangekweekt wordt, om, zoodra de gelegenheid zich aanbiedt, het bewaarde kleinood aan anderen mede te deelen, en de aanslagen van hen die er hem van wilden berooven, te beschamen. Magt en geweld kunnen voor een tijd de overhand behalen, op den duur zullen zij voor | |
[pagina 514]
| |
eene andere magt, die des onderzoeks en der overtuiging, bezwijken. Zij mogen voor het oog der wereld zegepralen, maar om in de zegepraal zich-zelven een graf te delven. Met langzamen, maar zekeren tred schrijdt de waarheid voort, sterkt zich door den tegenstand, wordt gelouterd door de beproeving, verzamelt in stilte hare krachten, werpt hinderpalen omver, en vertoont zich als een werk dat niet kan verbroken worden, omdat het een werk uit God is. |
|