| |
Laatste ontdekkingen te ninivé.
medegedeeld door J.A. Bakker.
(Vervolg van bl. 266.)
| |
II.
Eene kostbare verzameling van Assyrische reliefs is weder in Engeland aangekomen, en in het Britsche Museum geplaatst. Een gedeelte slechts er van is thans in de zalen opgenomen; maar er zijn schikkingen getroffen om het publiek in de kelders toe te laten, waarin men het overige heeft moeten bergen, tot er geschikte galerijen voor zullen zijn aangelegd.
De collectie bestaat uit omtrent zeventig platen uit het Noorderpaleis van Koyoundschik, in 1854 door hormusd rassam, den vriend en reisgezel van layard, verzameld. Het moet niet weinig het genoegen verhoogd hebben van dien onvermoeiden opspoorder der Assyrische Oudheden, dat hij door zijn voorbeeld een der Oosterlingen heeft gevormd, die gewoonlijk zoo onverschillig zijn voor voorwerpen van kunst, en dat deze met krachtige volharding de hem toevertrouwde werkzaamheden tot zulk een gelukkig einde heeft gebragt.
In 1852 werd rassam door de commissarissen van het Britsche Museum benoemd om het bestuur over de opdelvingen van
| |
| |
Ninivé op zich te nemen, en keerde hij andermaal naar Mosoul terug. De moeijelijkheden waarmede hij te kampen had, waren niet gering. Vóór vele jaren hadden zijne voorgangers reeds de meest belovende plaatsen der Assyrische heuvels doorgraven, en er de voorwerpen uit bijeengebragt, die de sieraden van het Britsche en het Fransche Museum uitmaken. Wierd de nieuwe expeditie met eenen goeden uitslag bekroond, dan zou dat als zeer natuurlijk worden beschouwd, maar in het tegenovergestelde geval zou rassam de blaam niet hebben kunnen ontgaan van gebrek aan ijver en volharding, vooral omdat hij een vreemdeling en Oosterling was; en toch zijn de ontdekkingen van Oudheden grootendeels gevolgen van het goede geluk, dat zich door geene kundigheden beheerschen laat.
Het aanzien der Ninivitische heuvels is eenzelvig; er zijn slechts weinig ongelijkheden op hunne oppervlakte, en deze duiden, wel is waar, nu en dan daaronder liggende overblijfselen aan, doch verleiden dikwijls ook den onderzoeker tot uitgestrekte en nuttelooze nasporingen. Wij mogen het voor zeker houden dat layard in den beginne evenzeer elke onevenheid van terrein als een kenteeken van het bestaan van oude gedenkstukken heeft aangezien.
De zijde van het Noorderpaleis van waar de schoonste reliefs afkomstig zijn, was het laagste en minst belovendste gedeelte van den heuvel. Te voren had layard reeds opdelvingen op deze plaats laten doen, doch de loopgraven daarvan verlaten.
In het begin der werkzaamheden liet rassam weder eenige andere loopgraven aanleggen; maar geen spoor van beeldhouw-werken of reliefs vindende, achtte hij de verdere opdelving noodeloos, en verplaatste al zijne werklieden naar het Zuidelijke en middengedeelte van Koyoundschik, en naar den uitgestrekten heuvel van Nimroud. Terwijl de tweede Fransche expeditie, onder den Heer place, niet meer dan eenige stiersphinxen, kleine metalen voorwerpen en aardleemen muurwerken vond, en wenschte voor de Louvre eene collectie van kleine en meer onderscheiden reliefs te bezitten, liet de Kolonel rawlinson, die zich toen nog in Assyrië bevond, met eene vrijgevigheid die hem eer aandoet, alles wat het Noordelijk gedeelte van Koyoundschik daarvan zou opleveren, aan haar over. De Heer place werd door omstandigheden verhinderd om van dit aanbod ge- | |
| |
bruik te maken, en bepaalde zijne nasporingen bij Khorsabad.
Rassam hield zich maanden lang bezig, doch vond niets dat hem voor zijne moeite schadeloos stelde, tot dat hij, drie maanden vóór dat de tijd dien hij in dienst van de Engelsche regering moest zijn, zou verstrijken, bijna mismoedig, andermaal eene verlaten loopgraaf doorgroef, aan de Noordzijde van den heuvel gelegen. Hij had nog geene el doorgegraven toen hij eene opvolging van kamers en doorgangen ontdekte, met de uitstekende bas-reliefs versierd, die nu reeds in Engeland zijn. Met verdubbelden ijver zette hij nu zijn werk voort, en vóór dat hij Assyrië verliet, had hij de zelfvoldoening, wat vervoerbaar was, van het geheele paleis van assur-bani-pal, den kleinzoon van senacherib, in te pakken en te verzenden: eene verzameling die door rawlinson met regt als die der beste Assyrische reliefs geroemd wordt.
Tot aan de aankomst dezer reliefplaten in Engeland, was er weinig aanleiding om de verdiensten der werkzaamheid van hormusd rassam te waardeeren, en nu zij in het begin van 1856 hare bestemming hebben bereikt, is hij verre verwijderd van het tooneel zijner volharding, aan de boorden van de Roode Zee voor andere belangen werkzaam. Men is hem dank schuldig voor den goeden uitslag zijner pogingen, omdat hij niet gewanhoopt heeft, en, eindelijk, zijne volharding heeft bekroond gezien; hetgeen hem ook de ongerustheid en teleurstelling vergoedde die hij gedurende de maanden van tegenspoed ondervond.
De platen der muren van het Noorderpaleis zijn minder door het vuur beschadigd, dan die van de andere paleizen. De beeldhouwwerken zijn van een hooger relief, meer uitgewerkt, en van grootere verscheidenheid. Men heeft eene doorloopende rij van drie-en-twintig platen, met slechts weinige leemten, gevonden, eene Koninklijke leeuwenjagt voorstellende. De dieren zijn afgebeeld ieder in verschillende houdingen, en met eene verwonderlijke kracht en natuurlijkheid gebeiteld. In één tafereel is de leeuw op den Koninklijken wagen gesprongen, en, teruggeworpen, slaat hij zijne vreeselijke tanden in het wiel der kar, terwijl de Koning, door zijn speerwachter beschermd, hem afmaakt. Op andere platen zijn de leeuwen in verschillende houdingen voorgesteld, als: in eenen langzamen doodstrijd, of doodelijk getroffen door de
| |
| |
jagers. Eene leeuwin is zeer schoon afgebeeld, rustende op hare voorpooten met uitgestrekten kop, te vergeefs pogende hare gewonde leden te herstellen. Verscheiden leeuwen worden voorgesteld met pijlen doorboord en bloed brakende. Er is eene zeer merkwaardige voorstelling van een leeuw op korten afstand van den Koning, die hem, door een dolk in zijne keel te stooten, afmaakt. Wij vinden ook in deze beeldhouwwerken duidelijke bewijzen dat de Koningen van Assyrië geene natuurlijke jagers waren. Zij zochten in hunne jagten de leeuwen in hunne eigenlijke verblijven niet op, maar hadden hen afgesloten, en bewaard voor bepaalde gelegenheden. Eene kooi die een leeuw bevat, vindt men op eene der platen afgebeeld, waarop een klein hokje, waarin een man wiens post het is om eene kleine deur op te halen en de leeuwen aan te hitsen. Aan het tegenovergestelde einde der kooi is een spijl of hindernis, gelijk de as van een rijtuig, waaraan de beesten gewoonlijk werden vastgemaakt. Voor het jagtvermaak op eene daartoe geschikte plaats gebragt, werden de leeuwen door eene dubbele rij van jagers en honden omringd, terwijl de Koning, volgens de afbeelding op een relief, zijne pijlen op deze edele dieren afzond.
Op drie platen wordt een Assyrische veldtogt afgebeeld tegen eenen Nomadischen volkstam. De Assyriërs vallen hunne legerplaats aan en offeren die aan de vlammen op, welke uit de tenten oprijzen; de mannen worden neêrgeveld, de vrouwen en kinderen gevankelijk weggevoerd. De Arabieren dragen geen hoofddeksel, maar enkel eene bedekking om hun middel; zij rijden op drommedarissen, en zijn, zelfs in de wezenstrekken, gemakkelijk van hunne overwinnaars te onderscheiden. Zeven andere platen, die tot deze voorstelling behooren, zijn aan de Fransche expeditie van den Heer place overgedaan, maar in den Tigris gezonken.
Drie opvolgende platen vertoonen architectonische voorwerpen: een driedubbele muur met gekreneleerde kanteelen; een tempel rustende met zijne kolommen op de ruggen van stiersphinxen, leeuwen, honden, enz. In sommige gevallen zijn de basementen der kolommen uit eenen grooten gebeeldhouwden torus en kleinere banden zamengesteld, geheel overeenkomende met die in het Noorderpaleis van Koyoundschik zijn gevonden, alsmede te Khorsabad, en aan het Zuid-Westelijk
| |
| |
paleis te Nimroud. De kapiteelen zijn meestal zeer geschonden, maar gelijken op twee Ionische kapiteelen boven elkander geplaatst; hetgeen het vermoeden versterkt dat de Ionische orde der Klein-Aziatische Grieken van Oosterschen oorsprong zoude zijn.
Verschillende gissingen zijn er gemaakt ten opzigte van de bouwstof waaruit de schaften der kolommen waren zamengesteld. Het wordt algemeen geloofd dat het hout is geweest, hetwelk door het vuur is verteerd, of verrot is sedert de verwoesting der paleizen. Het was evenwel moeijelijk eene zoodanige grondstof overeen te brengen met de met marmeren platen voorziene muren.
De Heer place ontdekte later te Khorsabad eene rol van dun koper, die welligt de bestaande onzekerheid kan ophelderen. Deze rol heeft den vorm van den stam van een palmboom. Digt bij deze vond hij enkele overblijfselen van dun goud, hetgeen volkomen paste op het verheven ornament van het koper. Het schijnt daaruit waarschijnlijk te zijn, dat de houten schaften der kolommen met dit metaal zijn overdekt geweest, waarop dan eene dunne laag van goud werd gelegd, zoo als geschreven staat 2 Chron. iii: 7: ‘Hij overdekte de posten met fijn goud.’
Eene van de gevonden platen geeft de voorstelling van eene brug over een stroom uit drie bogen bestaande; het zijn echter slechts ronde openingen, maar geene eigenlijke bogen, als zijnde niet uit straalsgewijsde steenen als een gewelf opgemetseld, maar alleen door horizontale, over elkander uitspringende steenlagen gevormd, gelijk in de zoogenaamde schatkamer (thesaurus) van atreus te Mycene. De echt gevormde boog was echter zoo wel bij de Assyriërs als bij de Babyloniërs zeer goed bekend, en wordt nog volkomen te Khorsabad en te Mughyer in Neder-Chaldea aangetroffen; in een gebouw, dat misschien meer dan 1000 jaren vóór onze tijdrekening is opgerigt. Op dezelfde plaat vertoont zich een altaar, en een standbeeld, zeer gelijkende naar dat in het Zuid-Westelijk paleis van Nimroud, hetwelk ook een gedeelte van deze verzameling uitmaakt.
Er zijn wijders nog vier belangrijke platen, voorstellende een tuin, waarin een Afrikaan, met een gevederd hoofddeksel, een tammen leeuw geleidende, en omringd door verschillende zonderlinge gewassen. Men ziet er onder anderen een leeuw
| |
| |
en eene leeuwin op te midden van verscheidene boomen en bloemen. Daar is een palmboom, met den hem eigenaardigen stam; en een andere boom door eene van trossen voorziene wijngaardrank omslingerd, die, naar het ons toeschijnt, een dennenboom is, hoezeer die niet in de vlakten van Ninivé voorkomt, en wel het minst in de nabijheid van den dadelpalm.
In eene andere zaal van dit Noorderpaleis vond men de reliefs van de overwinningen in Susiana; de helft van de plaat die daarop betrekking heeft, is thans in het Britsche Museum; de overige bevinden zich onder de noodlottige Fransche verzameling. Doch het schoonste relief is voorzeker dat waarop de Koning in zijn wagen met twee lijfwachten is afgebeeld, den eenen dien besturende, en den anderen een waaijer houdende. Eene lijfwacht gaat ter zijde, en twee anderen volgen met waaijers. Dit relief is met de uiterste zorg gebeeldhouwd en vol rijke bijzonderheden.
In de verzameling bevinden zich vier of vijf vloerplaten, die schoone en zamengestelde ornamenten opleveren, wel eenige overeenkomst hebbende met die waarmede de kleeding des Konings versierd is. Men ziet er ook de Grieksche palmet op aangebragt, en de contrasten die zij opleveren, doen eene goede uitwerking.
Kort vóór dat rassam Assyrië verliet, ontdekte hij den ingang van het Zuiderpaleis te Nimroud, alwaar de twee kolossale standbeelden stonden, waarvan wij reeds te voren melding maakten. Hier vond hij ook de afbeelding van den God nebo, dragende op zijne borst eene inscriptie, inhoudende: dat het beeld is gemaakt door een beeldhouwer van Calah (Nimroud), en door hem opgedragen aan phalukha (pul), Koning van Assyrië, en aan zijne gemalin sammuramit, Koningin van het paleis.
Wat de taal en de wezenstrekken der oude Assyriërs en Chaldeërs aangaat, daar zijn de sporen nog niet geheel van verdwenen. Volgens het belangrijk Handboek van layard over de Assyrische zaal in het kristallen paleis van Sydenham, is van het geringe onderscheid tusschen de Chaldeeuwsche taal en die van het oude Assyrië melding gemaakt. Een bedorven dialect van die taal wordt nog gesproken door de Nestoriaansch-Chaldeeuwsche stammen, die de bergen van Kur- | |
| |
distan bewonen, en in de nabijheid der puinhoopen van Ninivé gevestigd zijn.
Het is meermalen opgemerkt dat de beschaafde bewoners van Nubië sterk gelijken naar die welke op de muren der Egyptische gedenkstukken zijn afgebeeld. Niet minder opmerkenswaardig is de gelijkenis tusschen de hedendaagsche Chaldeërs en de oude Assyriërs; men behoeft slechts hun profiel met dat van de figuren der reliefs te vergelijken, om er van overtuigd te worden.
Behalve de verzameling van rassam, heeft ook eene van Babylonische Oudheden, door den Heer loftus bijeengebragt, Engeland bereikt; waar mede nog verzendingen van Assyrische beeldhouwwerken verwacht worden, door dien Oudheidkundige gevonden in een bepaald afgescheiden gedeelte van het Noorderpaleis, en ook de inscriptiën die betrekking hebben op den veldtogt der Assyriërs tegen hezekiah onder senacherib. Men ziet uit dit alles dat de bron der Assyrische Oudheidkennis nog voortdurend blijft vloeijen.
Junij 1856. |
|