Mengelwerk.
Een woord over het Christendom.
(Ingezonden.)
Door de aanvallen die tegenwoordig weder op de Kerk van christus gedaan worden, gevoelde schrijver dezes zich opgewekt om te onderzoeken, of christus zelf bewijzen voor de waarheid zijner leer gegeven heeft, en zoo ja, welke? Het resultaat van dit onderzoek is het volgende.
Christus heeft geenszins een blind geloof gevorderd, maar wel degelijk zijne leer bewezen, en wel zóó dat men moeijelijk eene betere apologie des Christendoms kan uitdenken dan de Stichter zelf heeft gegeven. Zijne bewijzen zijn vier in getal. Christus beroept zich 1. op de profetieën des O.T., waarvan Zijne verschijning de vervulling is; 2. op de uitkomst der door Hem gegeven voorspellingen; 3. op de zedelijke voortreffelijkheid Zijner leer; 4. op de werken die Hij zou verrigten. Wij willen dit door het opgeven der plaatsen, waar deze bewijzen te vinden zijn, staven, en vervolgens nagaan, of die bewijzen geldig zijn.
1. Wij lezen Joh. v: 39: ‘Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben: en die zijn 't die van mij getuigen.’
Jezus beroept zich dus op het getuigenis van de Schriften des O.T. Nu is het zeker in vele gevallen bijzonder moeijelijk, uit te maken, in hoe verre vele plaatsen uit het O.T. op christus toepasselijk zijn of niet; maar er zijn toch vele plaatsen die geen twijfel overlaten. Hieronder munt vooral uit wat jesaja profeteert als hij zegt (Hoofdst. xi: 10): ‘Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de Heidenen naar den wortel van isaï, die staan zal tot eene banier der volken, zullen vragen, en zijne rust zal heerlijk zijn.’ Deze profetie wordt door de algemeene verspreiding des Christendoms onder volken, die, toen jesaja dit schreef, Heidenen waren, zoo volkomen bevestigd, dat hier wel geen twijfel zal overblijven.