Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 443] [p. 443] Bidden. Door Fred. Wijsman. Als de noodstorm, opgestoken, Door uw levensgaarde woedt, Stam en stengel ligt verbroken En verslagen aan uw voet: Als de nacht van rouw en smarte Om u heen zijn vleuglen spreidt, En gij, met een bloedend harte, Weent en klaagt in eenzaamheid: Dan, hoe fel de nood moog prangen En de toekomst donker schijn', Zult ge een zonnestraal ontvangen, En niet gansch verlaten zijn; Als ge 't oog, in stil vertrouwen, Slaat op Hem, die troost en redt, En de handen zaâm zich vouwen In 't geloovig, vroom gebed. Dan, dan is 't of uit den Hoogen Aan uw zijde een Engel daalt, Die de tranen wischt van de oogen, En de Liefde Gods u maalt, Die Zijn kind langs kronkelwegen Over doorn en distel leidt, En, door lijden, tot den zegen Van den Hemel voorbereidt. Zie dien grijsaard, moê van 't leven, Leunende op den pelgrimstaf, 't Biddend oog omhoog geheven, Hakend naar de rust van 't graf: Ligt op dat eerwaardig wezen, In den traan, die hem ontvliet, Niet de kalmte en vreê te lezen, Die het vroom gebed hem biedt? [pagina 444] [p. 444] Lees in 't oog dier teedre moeder, Die haar avondbede slaakt, 't Vast geloof, dat de Albehoeder Ook voor 't kind haars harten waakt. Buigt ook soms de zorg haar neder Voor des lievlings levenslot, 't Oud vertrouwen vindt zij weder In haar stil gebed tot God. En wanneer, in zoet vertrouwen, 't Kind aan moeders knieën buigt, Zich de handen zaâm laat vouwen, En den Heer zijn dank betuigt: Klinkt dan niet in reiner toonen Ons die stemme te gemoet? Blinkt dan op die zachte koonen Onschuld niet met teedrer gloed? Wie in kommer en ellende, Wie in zorgen en in leed, Tot den hoogen God zich wende, Vindt Hem steeds ter hulp gereed. 't Is reeds troost zijn nood te klagen Aan het teeder Vaderhart, Dat zich nooit vergeefs laat vragen, Nooit alleen ons laat in smart. O! 't gebed is hemelgave, Balsem in de diepste wond; Lichtstraal, op den weg ten grave, Van een schooner morgenstond; Eerste troost bij 't leed der aarde, Die vernieuwd geluk belooft; Eerste bloem in onze gaarde, Door den winterstorm beroofd. Och! dat eerlang aan de kimme De uchtend onzer hope rijz'; Aller volken lofzang klimme, Aller tong d' Algoede prijz'; Één gebed in aller tale, Stijge tot der Heeren Heer; 't Gansch heelal het lied herhale: ‘God alléén zij Lof en Ecr!’ Amsterdam. Vorige Volgende