Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 412]
| |
dagelijkschen arbeid en de zorgen voor de opvoeding harer dochter. Haar ijver en hare werkzaamheid waren bekroond geworden door uitkomsten die hare verwachting wel niet overtroffen, maar die toch voldoende waren om in de dagelijksche behoeften des levens te voorzien, en om iets te besparen voor een kwaden dag, zoo die het getal harer beproevingen mogt komen vermeerderen. Onder die dagelijksche behoeften rekende zij ook die benoodigdheden welke geheel onontbeerlijk waren voor eene goede en Christelijke opvoeding van haar kind: want zij had zich wel beloofd hare dochter te vormen tot datgene wat zij eerst op spader leeftijd had wenschen te zijn en nog dagelijks trachtte te worden - eene die welgevallig kon zijn in de oogen des Heeren. En die belofte had zij getrouw gehouden, en zij had de schoonste en liefelijkste vruchten mogen plukken van hare zorgen en hare lessen. Hare hortense mogt, op twintig-jarigen leeftijd, een meisje genoemd worden dat, bij veel kennis en uitmuntende bekwaamheden, een zacht gemoed en een liefdevol, eenvoudig en vroom hart bezat. Kalm en niet ontbloot van stille, zielverheffende huiselijke genoegens waren dan ook de laatste jaren voor haar geweest, en hare meerdere opgewektheid, uit die gelukkige omstandigheden ontsproten, had het tevreden gemoed van hortense tot meer vrolijkheid gestemd, die, somwijlen overslaande tot onschuldige dartelheid, eene nieuwe bekoorlijkheid en afwisseling bragt in het afgezonderde leven dier twee beminnenswaardige vrouwen. En toch zat zij daar - toen hare dochter nog geene tweeen-twintig zomers had doorleefd - alleen en weenende in haar stil vertrek. - Alléén - dat had zij verlangd: want zij had, door hare aanhoudende beden, hortense gedwongen, zich wat vroeger ter rust te begeven: - maar weenende! Zie hier, wat aanleiding gaf tot die bittere tranen! Eenige maanden vóór het hier aangeduide tijdstip ontving de Gravin de roche - eene menschlievende dame, die des zomers op een buitengoed leefde, en de wintermaanden gewoonlijk in Parijs doorbragt - een bezoek van de echtgenoote eens neefs van Baron richard. - Bij het bewonderen van een keurig borduursel aan een der kleedingstukken van de Gravin, en op hare vraag, van waar deze dat kunstwerk had bekomen, ontving de bezoekster - zonder eenige inleiding - | |
[pagina 413]
| |
ten antwoord, dat dit vervaardigd was door hàre nicht, de dochter van hester, weduwe van Baron richard. Bij gelegenheid van eene verandering in het personeel harer bedienden, was de voormalige kamenier van hester, eenige maanden te voren, bij de Gravin in dienst gekomen. Even als in hare laatste betrekking, had zij ook in deze hare voormalige gebiedster aanbevolen: en die aanbeveling had, bij deze rijke en edelaardige dame, een zoo gunstig gevolg gehad, dat de inkomsten van hester daardoor aanzienlijk waren vermeerderd. Volkomen ingelicht omtrent den toestand dier adellijke borduursters, en, tot in kleine bijzonderheden bekend geworden met hare ongelukkige lotsverandering en de droevige gebeurtenissen, welke daartoe aanleiding gegeven hadden, - kwam de Gravin tot het besluit, méér te doen voor hare beschermelingen, dan haar werk te verschaffen. Eerst hadden de edele beginselen die zij huldigde, en voor welke zij ál te ligt geneigd was, bij anderen eerbied te veronderstellen, haar doen vermoeden dat de familie van den Baron richard onbekend was met het bestaan dier twee bloedverwanten. De inlichtingen, haar door hare kamenier, op de hieromtrent gedane vragen gegeven, waren evenwel maar al te zeer geschikt om haar dien waan te ontnemen. Daarom wilde zij, bij de eerste - daartoe gunstige - gelegenheid, doen blijken van hare bekendheid met dat bestaan, en aldus die familie door schaamte noodzaken tot het ondersteunen van die ongelukkigen, tot het verbeteren van het lot dier onschuldige verstootelingen. Die gelegenheid had zich nu geheel ongezocht aangeboden. Maar de Barones, tot welke die woorden waren gerigt, had, vóór haar huwelijk, slechts zoo veel tijds te Parijs vertoefd, als noodig werd geoordeeld tot het voltooijen van hare opvoeding, en hare overige dagen op het land doorgebragt. Daardoor was zij volkomen onbekend gebleven met hester's geschiedenis, en dus ook werkelijk onbewust van de - haar niet zeer aangename - omstandigheid, dat onder de Parijsche borduursters zich twee bevonden, die in zoo naauwe bloedverwantschap stonden tot haren echtgenoot. Beleedigd door de eenigzins onkiesche aanwijzing der Gravin, verliet zij haar, na eenige weinige oogenblikken toevens, in geene zeer aangename stemming. Zij begreep niet welke be- | |
[pagina 414]
| |
doeling die, anders bij uitnemendheid wellevende vrouw kon hebben met deze vreemde handelwijze. Dat haar echtgenoot eenige kennis droeg van de nabijheid en van den treurigen toestand van die leden zijner familie, kwam haar geenszins in de gedachte. Dan toch zou zijn trots - zoo al niet zijn hart - nimmer hebben geduld dat zij op zulk eene wijze hun levensonderhoud moesten verdienen. Waarom dus niet liever eene bedekte kennisgeving van dat onaangenaam feit gekozen boven eene zoo platte aanduiding? Zij gevoelde zich daardoor gekrenkt: doch haar goed en meêdoogend hart begon weldra in die zaak mede te spreken, en wel luider, naar mate zij zich van het hôtel der Gravin verwijderde en hare eigen woning naderde. De krenking week naar den achtergrond, en de overtuiging, dat die menschen moesten geholpen worden, kwam te voorschijn: en deze laatste vervulde weldra zoo geheel haar hart en hare gedachten, dat de eerste werd vergeten. Terstond bij hare te-huis-komst begaf zij zich naar haren echtgenoot, - droeg hem op de meest kiesche en roerende wijze die zaak voor, en verlangde zijne hulp en medewerking tot het ten uitvoer leggen van een plan, dat zij reeds in stilte beraamd had. Hij zou haar dankbaar wezen - meende zij - voor die ontdekking, daar het zijn hart en zijne hooge prijsstelling op de eer zijner familie moest goeddoen en te stade komen, die onaangename positie te kennen en te kunnen doen ophouden. Haar echtgenoot, die volkomen bekend was met hester's geschiedenis, had - om niet ver te zoeken redenen - nimmer met zijne gade daarover gesproken. Hij zou toen ook zeer geneigd zijn geweest, zich niet met die betrekkingen in te laten, en genoegzame bezwaren in het midden te brengen, ten einde zijne vrouw af te schrikken van haar plan, zichzelven te verontschuldigen wegens zijne werkeloosheid in deze zaak, en die alzoo te houden op denzelfden voet waarop zij reeds zoo lang geweest was. Maar nu de Gravin zich daarmede bemoeid had, werd dit eenigermate onuitvoerbaar. Hij was genoeg bekend met het karakter dier dame, om zich overtuigd te houden, dat zij zich met geene zaak van een zoo teederen aard zou inlaten, zoo zij niet de overtuiging bezat, dat hare bemoeijingen bijna ontwijfelbaar een gunstig gevolg moesten hebben, en zij zich niet stellig had voorgenomen - | |
[pagina 415]
| |
zoo mogelijk - dien gunstigen uitslag te bereiken. Daarom vond hij het raadzaam, te laten gebeuren wat hij niet zou kunnen verhoeden, zonder tegenover zijne gade in een dubbelzinnig licht te verschijnen, en de zaak meer ruchtbaar te doen worden dan wenschelijk kon zijn. Daarom veinsde hij, geheel onbewust te zijn van hester's tegenwoordigheid in Parijs, en onbekend met haar behoeftigen toestand: en beloofde, zelf de eerste stappen te zullen doen tot het wèlgelukken van het plan zijner echtgenoote. Daarom begaf hij zich reeds den volgenden avond naar hester's woning: betuigde haar, dat hij altijd gemeend had, dat zij, na den dood van richard, naar Holland was teruggekeerd; dat hij eerst sedert den vorigen dag kennis droeg van hare tegenwoordigheid in Parijs; en dat het hem een uitstekend genoegen zou verschaffen, indien hij iets mogt bijdragen tot verbetering harer omstandigheden. Hester, volkomen overtuigd van de valschheid dezer verklaring, en niet geheel gerust omtrent de mogelijke beweegredenen tot dezen stap van zijnen kant, dankte hem, beleefd maar in weinig woorden, voor zijne betoonde belangstelling, en verklaarde, zoo gelukkig te zijn zijne vriendelijke aanbiedingen te kunnen afslaan. - Zij was geheel verzoend met haar lot. Hare onafhankelijkheid van betrekkingen, die zich vroeger zoo hardvochtig jegens haar hadden betoond, gold haar meer dan eenig meerder genoegen des levens, waarvoor zij hèn zou moeten danken. - Toen evenwel, na verloop van eenige dagen, de echtgenoote van dien bloedverwant haar een bezoek bragt, - en de opregte belangstelling dier onbekende nicht haar eenig licht gaf omtrent de oorzaak van het bezoek des eersten, bleef zij wel vast besloten iedere ondersteuning te weigeren, maar voelde zich toch geneigd, met meer aandacht te luisteren naar een voorstel van een anderen aard. Hare bloedverwante, eindelijk, overtuigd van het nuttelooze harer pogingen om hester te doen besluiten tot terugkeer in de wereld, trachtte van haar de belofte te verkrijgen, dat zoo wel zij als hare dochter haar zouden komen bezoeken op die uren waarop zij geene gezelschappen ontving. Zij had bij die eerste ontmoeting reeds zoo veel achting en genegenheid voor hester en bovenal voor hortense opgevat, dat zij | |
[pagina 416]
| |
eene onwederstaanbare behoefte gevoelde aan nadere kennismaking en naauwer aansluiting. Hoewel hester voor zich-zelve geene neiging gevoelde tot het gebruik maken van haar aanbod, zoo geloofde zij toch dat zij verpligt was, dit voor hare dochter aan te nemen. Daar konden omstandigheden geboren worden, onder welke het voor dat dierbare meisje van groot belang en tot grooten troost zijn zou, te weten, dat zij niet geheel alleen stond op de wereld, en het zou haar (hester) het laatste afscheid ligter doen zijn, als zij mogt worden weggenomen van de aarde, indien zij de overtuiging met zich nam, dat het haar kind niet aan bescherming zou ontbreken. Bij ieder nieuw bezoek van hortense gevoelde hare bloedverwante meer liefde voor dat beminnenswaardige wezen, en de gehechtheid aan haar bijzijn vermeerderde weldra dermate, dat zij, bij haar vertrek naar haar landgoed, zoo lang bij hester aanhield, tot dat deze haar vergunde, hortense voor een paar weken met zich naar buiten te nemen. In plaats van twee weken was zij daar even zoo vele maanden gebleven. Gedurende de laatste weken van haar afzijn, had zekere Baron d'ermonville eene groote rol gespeeld in de menigvuldige brieven welke hortense aan hare moeder schreef. Het ongeveinsd uiten harer bewondering voor dien jongen man, de opgewondenheid waarmeê zij de voorvallen beschreef, waarin hij was betrokken geweest, en de meermalen geuite wensch, dat hare moeder dien edelen vriend mogt kennen en lief hebben, bragten hester natuurlijk tot het vermoeden, dat er liefde voor hem schuilde in hortense's boezem. In vertrouwen openbaarde zij aan hare bloedverwante hare ongerustheid hierover, daar dat gevoel kon bestaan zonder beantwoord te worden, en, zoo het wederzijds bestond, evenzeer moest worden tegengegaan van hare zijde, dewijl hare positie in de wereld bijna onoverkomelijke bezwaren aanbood tegen eene verbindtenis met eene zoo hoog geplaatste familie. Hierop ontving zij tot antwoord: dat de Barones reeds lang de genegenheid had opgemerkt die hester's dochter en de Baron d'ermonville voor elkander hadden opgevat; dat echter noch de eene, noch de andere haar tot vertrouwde had gekozen, dan juist twee dagen vóór dat zij hester's brief ontving, en zij daarom ook steeds getwijfeld had of hare veronderstelling | |
[pagina 417]
| |
gegrond was, en dus geene genoegzame reden aanwezig, om hester met die amourette bekend te maken; dat op het aangeduide tijdstip, evenwel, d'ermonville haar het geheim zijner liefde voor hortense had toevertrouwd, en haren raad ingewonnen omtrent de stappen, die hij zou moeten doen tot het bereiken van zijn doel, en aangaande hare betrekkingen eenige inlichtingen verlangd had. Zij had hem daarop de waarheid openhartig medegedeeld, voor zoo verre die van eenig belang voor hem zijn kon, en hem hester's tegenwoordige maatschappelijke positie niet verzwegen. Zij had dit met te meer vrijmoedigheid gedaan, wijl zij d'ermonville niet in een enkel opzigt meende te mogen misleiden, daar hij een der edelste menschen was die zij ooit had leeren kennen, en zij zich volkomen overtuigd hield, dat dit daarom ook geheel in het belang van hortense kon geacht worden. d'Ermonville - voegde zij er ten slotte bij - is rijk, edel en een schoon man van vijf-en-twintig jaren. Hij is geacht, bemind en beminnenswaardig. Zijn gedrag is onberispelijk, alleen - zoo men iets op hem zou willen aanmerken - kan men hem ééne neiging te laste leggen, die hem wel eene enkele maal tot verspilling uitlokt: - hij is nog al verzot op het spel; maar dit is ook het eenige vlekje, dat zijn ergste vijand op zijn - overigens onbezoedeld - schild zou kunnen aanwijzen. Had de schrijfster van dien brief kunnen vermoeden, welk een smartelijken indruk die laatste woorden op hester moesten maken, zij zou denkelijk wel niet geheel gezwegen hebben van dat vlekje, maar de toon, waarop zij daarover sprak, zou voorzeker ernstiger zijn geweest. Bij de mededeeling van hester's geschiedenis had men haar echter alleen gezegd: dat richard door zijn losbandig gedrag en verkwistende leefwijze zijn vermogen had verspild, doch men had hem daarbij nimmer als een speler gekenmerkt. Het was haar daarom nimmer in de gedachte gekomen, dat iets, 't welk zij als eene ligte fout in d'ermonville beschouwde, zoo zwart kon schijnen in de oogen van iemand anders, en, bij de beoordeeling van zijn karakter, door hester, een zoo zwaar gewigt zou kunnen leggen in de schale, tegenover haren beschermeling. Die ontdekking verwekte niet alleen diepe smart in de ziel van hester, maar had ook een aanmerkelijken invloed op | |
[pagina 418]
| |
haar ligchamelijken toestand. Hare geschokte zenuwen luisterden niet naar de middelen, welke zij tot bedaring en versterking aanwendde. Zij gevoelde zich dikwerf te ongesteld om hare legerstede op het gewone uur te verlaten, en, na weinige uren, in arbeid doorgebragt, had zij telkens de grootste behoefte aan rust. Zij gebruikte alzoo geene onwaarheid tot voorwendsel, toen zij, eenige dagen na het ontvangen van dat verontrustend berigt, aan hortense een dringend verzoek tot terugkeer zond; als drangreden aanvoerende, dat hare verminderde gezondheid de zorgen harer dochter voor haar onontbeerlijk maakte: ofschoon de sterkste drijfveer tot dit opontbod was te vinden in het verlangen, haar zoo spoedig mogelijk uit de gevaarlijke nabijheid van d'ermonville te verwijderen. Zij wist wel, dat hierdoor de liefde harer dochter - voor dien man - niet zou ophouden te bestaan, zoo die reeds in haar hart was ontkiemd; doch zij hoopte veel van hare moederlijke raadgevingen en vermaningen, van het gezond verstand en het edele hart harer hortense, en mogt in geen geval toelaten, dat, door een langduriger verkeer, deze genegenheid dieper wortelen schoot. Het laatste nu kon zij wel verhoeden, maar hoe zou zij tot het andere - overredende raadgevingen en krachtige vermaningen - kunnen geraken! Het was een harer grondbeginselen geweest bij de opvoeding van hortense, dat de achting en liefde, door kinderen gekoesterd voor hunne ouders, de eerste en voorname steunpunten mogen genoemd worden, waarop hunne zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling en deugden moeten rusten. Daarom had zij steeds getracht die gewaarwordingen voor haar vader bij hortense te doen ontstaan en levendig te houden, en zij had steeds van de meeste liefde voor hem doen blijken, zoo dikwerf zij zijn naam uitsprak, en hare dochter een blik liet werpen op vroeger, gelukkiger dagen. Daarom had zij steeds ongelukkige speculaties - en dat was niet zoo geheel bezijden de waarheid - aangegeven als de oorzaken van hunne afdaling tot een lageren trap in de menschelijke zamenleving. Daarom had zij over richard's sterven, waarvan hortense - even als van de omstandigheden welke daarbij plaats vonden - geene of zeer flaauwe herinneringen bezat, steeds gesproken als van eene gebeurtenis waaraan niets onnatuurlijks was verbonden. En waar | |
[pagina 419]
| |
zou zij dan nu krachtige, afdoende middelen vinden om bij hare dochter de overtuiging te vestigen, dat geen duurzaam geluk haar kon toeven aan de zijde van - een speler! - Het krachtigste - hare eigen ondervinding - kon zij niet aanwenden zonder den sluijer weg te nemen, waarmeê zij richard's verkeerde handelingen had overtogen, - zonder hem te doen aftreden van het eergestoelte, waarop hare liefde hem geplaatst had. En andere voorbeelden - dat wist zij óók bij ondervinding - zouden weinig indruk maken op haar liefdevol en vertrouwend hart, daar zij dien éénige niet zou kunnen gelijkstellen met wezens, die, als slaven hunner laakbare neiging, haar met zoo donkere verwen werden afgeschilderd. Aan de nagedachtenis van haren echtgenoot die liefelijkheid, die heiligheid te ontnemen in het hart harer dochter: ach! hoe hard zou haar die stap vallen. En toch kon zij het geluk van haar kind niet ten offer brengen aan het zuiver houden van die nagedachtenis. Zij kon hare toestemming tot eene verbindtenis haar onthouden; maar die weigering zou niets ontnemen aan hortense's liefde voor dien man, zoo zij niet tevens hare achting voor hem had weten te vernietigen of althans aanmerkelijk te verzwakken. Daar ontstond een hevige tweestrijd in hester's boezem, zonder dat de overwinning aan de eene of andere zijde behaald werd. Hortense's houding, bij hare terugkomst, scheen echter die beslissing voor 's hands onnoodig te maken. Nadat zij de overtuiging had erlangd, dat hare moeder niet in zoo gevaarlijken toestand verkeerde als die, waarin zij had gevreesd haar te zullen vinden, was zij vrolijk en blijmoedig als voorheen, en het scheen haar niet zwaar te vallen, dat zij een kring had moeten verlaten, waar toch zoo veel moest aanwezig zijn, dat haar kon aantrekken en boeijen. En wanneer zij van d'ermonville sprak, was dit somwijlen wel met een ligten blos, maar met zoo groote onbevangenheid en openhartigheid, als hester niet kon veronderstellen bij een jong meisje in wier hart eene eerste, innige liefde voor dien man bestond. Die blos - hierin had zij gelijk - kon een gevolg zijn van herhaalde, doch ongegronde toespeling op eene teedere betrekking tusschen haar en d'ermonville, waaraan het voorzeker niet zou hebben ontbroken in hare toenmalige omgeving. Bij hare gevolgtrekking omtrent het tweede punt bevond zij zich evenwel op een dwaal- | |
[pagina 420]
| |
spoor. Wat zij voor een bewijs hield van het niet bestaan eener teedere genegenheid voor den Baron, in het hart harer dochter, was er slechts een van het nog immer voortduren van hortense's onbeperkt vertrouwen in hare moeder, voor wie zij nimmer eenig geheim had, - aan wie zij steeds alle hare gevoelens openbaarde. Gerustgesteld door wat zij zag en hoorde, en door hetgeen zij daaruit meende te mogen afleiden, herwon hester weldra hare vroegere kalmte, en keerde hare gezondheid met rassche schreden terug. Die gerustheid was echter niet van langen duur. In den aanvang van dienzelfden avond, waarop gij haar weenende hadt kunnen zien nederzitten in hare kamer, was hortense teruggekeerd van een bezoek bij de Gravin de roche, bij wie zij was ontboden tot het ontvangen van eenige nieuwe bestellingen. Toen zij het hôtel harer nicht - op wier landgoed zij eenigen tijd doorbragt - wilde voorbijgaan, had zij deze juist aangetroffen bij den ingang van dat hôtel, en was door haar uitgenoodigd, met haar binnen te gaan. Als reden voor hare onverwachte komst te Parijs werd opgegeven de noodzakelijkheid waarin zij zich bevond tot het aankoopen van eenige benoodigdheden voor een groot feest, dat op haar landgoed zou gegeven worden. Toen hortense evenwel eenige oogenblikken bij haar vertoefd had, verscheen daar ook d'ermonville, en werd het haar spoedig bekend, dat die reis alleen had plaats gevonden, om den Baron in de gelegenheid te stellen, haar zijne liefde te verklaren, en - zoo hij een gunstig gehoor vond - de toestemming tot eene verloving te verwerven bij hare moeder. Hortense's onverwachte ontmoeting met hare nicht had de uitvoering van hun plan bespoedigd en zeer vereenvoudigd. En nu had hortense aan hare moeder niet alleen het voorgevallene medegedeeld, maar tevens, dat zij vóór d'ermonville's verklaring zich-zelve geen juist denkbeeld had gevormd van den aard harer gevoelens jegens dien jongen man. Zij had gemeend eene genegenheid voor hem te koesteren, gelijk die in het hart eener zuster voor een geliefden broeder woont: en zij had dus niet kunnen denken aan de mogelijkheid, dat iemand van zijn stand, zoo rijk en met zoo schitterende vooruitzigten, een zoo eenvoudig en zoo arm meisje tot echtgenoote zou kunnen begeeren. Maar bij de warme verklaring | |
[pagina 421]
| |
zijner liefde en bij zijne dringende bede, om hem niet slechts haar hart, maar tevens hare hand te schenken, had zij gevoeld dat hij haar méér was dan een broeder, en dat haar geluk in deze wereld voortaan afhankelijk zou zijn van zijne nabijheid, en van de vervulling zijner teederste wenschen. Dat berigt verwekte bij hester eene hevige ontsteltenis: die bekentenis hernieuwde den strijd in hare borst. Hortense, verontrust door de teekenen van droefheid welke op het gelaat harer moeder zigtbaar werden onder deze mededeeling, vermoedde dat haar verlaten toestand in de toekomst, daaraan niet geheel vreemd was, en haastte zich daarom, er op liefdevollen toon bij te voegen: - Maar ik zal u nimmer verlaten! Waar de dochter heengaat, zal ook plaats zijn voor de moeder. Zonder dat u de eereplaats in mijne nieuwe woning werd verzekerd, zou het ja! mijne lippen niet overschrijden, al ware mijne liefde voor d'ermonville tienmaal sterker, dan ik nu gevoel, dat zij is! Doch hester verzekerde haar dat zij niet aan hare eenzaamheid dacht, en dat zij bereid was tot iedere opoffering, die kon strekken tot vermeerdering of verzekering van het geluk harer dochter. - Helaas! mijn arm kind! - liet zij, na eene wijle toevens, er op volgen - hier bestaan andere hinderpalen: die - ik vrees dit maar al te zeer - mij zullen beletten mijne toestemming te geven tot die verbindtenis. - En die zijn?! - vroeg hortense, verbleekende. Vóór dat ik u hester's antwoord op die vraag mededeel, moet ik nog het navolgende aanstippen. Terstond na het ontvangen van den brief van hare bloedverwante, had richard's weduwe den ouden dominique bij zich ontboden. Die getrouwe dienaar had, nadat hij haar had moeten verlaten, eene betrekking als kamerdienaar gevonden bij den Markies de b**, wiens ziekelijke toestand gestadige zorgen vereischte. Gedurende verscheidene jaren had hij zoo uitmuntend aan zijne roeping beantwoord, dat hem, na het overlijden van den Markies, een jaargeld werd toegelegd, waardoor hij in staat was gesteld, zijne overige levensdagen in rust door te brengen. Sedert dien tijd bezocht hij meermalen dan vroeger de woning van hester, en gevoelde zich immer gelukkig wanneer hij haar, door een of ander dienstbetoon, van | |
[pagina 422]
| |
zijne gehechtheid en deelneming kon doen blijken. - Aan hem had zij, onder beding van de striktste geheimhouding, opgedragen, een naauwkeurig onderzoek te doen naar de omstandigheden, betrekkingen en levenswijze van d'ermonville. Dominique, die deze opdragt terstond in verband bragt met vooruitzigten op eene huwelijksverbindtenis van hortense, had de uitvoering van dien last met belangstelling op zich genomen, daar hij voor dat beminnelijke meisje bijna even groote genegenheid koesterde als voor zijne voormalige meesteres. Onverwijld begaf hij zich naar de plaats waar dat onderzoek moest plaats hebben. Door zijne gulheid en vriendelijkheid won hij spoedig het vertrouwen van d'ermonville's bedienden, welke op bepaalde uren van den dag geregeld te vinden waren in de zoogenaamde bedienden-sociëteit te dier plaatse. Met geringe moeite werd hij bekend - tot in de geringste bijzonderheden - met al de wegen en handelingen van den jongen Baron: en het werd hem duidelijk, dat d'ermonville niet alleen een hartstogtelijk speler was, maar zich buitendien niet zelden aan andere buitensporigheden overgaf. Deze berigten ontving hester eerst na hortense's terugkomst van het landgoed, en terwijl zij zich reeds overtuigd hield, dat geene liefde voor dien man in het hart harer dochter bestond. Zij had ze daarom toen van weinig belang gerekend, en ook nu zou het laatste haar minder onrust hebben ingeboezemd, daar zij van oordeel was, dat eene ware en innige liefde daaraan van zelve een einde moest maken. Kwam hare geringe wereldkennis haar alzoo hier te hulp in het koesteren van hoop voor de toekomst, - de treurige ondervinding boezemde haar eene zoo onoverwinnelijke vrees, een zoo geweldigen afkeer in, met betrekking tot het eerste punt, waarop die berigten betrekking hadden, dat zij zich verpligt achtte, hare dochter - terstond na hare bekentenis - alle uitzigt op eene verbindtenis met den Baron te ontnemen. - Hortense! - antwoordde zij daarom, op de angstige vraag van het meisje - mijn eenig, mijn innig geliefd kind! Hoe gelukkig zou uwe moeder zich gevoeld hebben, als zij haar hoogsten wensch vervuld had mogen zien, door u gelukkig te weten aan de zijde van den man uwer keuze; ware het dan ook niet geweest, dat hij u had kunnen opheffen tot den kring waarin gij zijt geboren en waarin gij uwe eerste | |
[pagina 423]
| |
levensjaren hebt doorgebragt. Maar, mijn lieveling! - en dit zeggende trok zij haar nader en drukte haar met teederheid aan hare borst - u prijs te geven - en met het gansche bewustzijn dat ik dit doe - u prijs te geven aan onheil en smarten, - aan een lot, dat al de folteringen over u zou uitstorten, die een beminnend, een liefdevol hart kunnen ten deel worden, - die het verscheuren - neen, langzaam vaneen-rijten - vezel voor vezel - en zóó uw leven, waarin gij u geluk en vreugde hadt voorspeld, zouden vormen tot eene nimmer rustende pijnbank - - - zie! dat mag, dat kan ik immers niet doen?! - Maar, aan welk misdrijf heeft hij zich dan schuldig gemaakt; welken afzigtelijken karaktertrek hebt gij dan in d'ermonville ontdekt, die u zóó doet spreken, - u tot zulk een besluit heeft kunnen voeren? - vroeg hortense, in hevige spanning. - Kind! - hernam hester, en het was duidelijk op haar gelaat zigtbaar, welke treurige gedachten en gewaarwordingen hare ziel doorkruisten, bij het uitspreken dier woorden - d'ermonville is een speler! - Een speler? - herhaalde hortense, half ongeloovig, half vragende. - Ja, hij speelt voorzeker - liet zij er terstond op volgen. - Maar doen dit dan niet alle jongelieden? En wat kwaad kan daarin zijn gelegen? - Hortense! - zeî hester, met nadruk en diepe aandoening - een speler, zoo als d'ermonville er, helaas! een moet genoemd worden, is een mensch wiens ziel hangt aan de kansen der fortuin, wiens borst gesloten is, of weldra gesloten wordt voor iedere edele gewaarwording, voor elke teedere neiging; wiens hart, naar mate het koortsachtiger wordt bewogen door den vreeselijken hartstogt - die er zich meester van heeft gemaakt - afneemt in weekheid, in gevoeligheid voor al wat den onbedorven mensch heiligst en dierbaarst is, tot dat het eindelijk overgaat tot eene gloeijende, maar gevoellooze massa, die alles verteert, wat zich daaraan gehecht heeft, en de vingeren verschroeit, die er zich in vertwijfeling aan vastklemmen. - O, moeder! dierbare moeder! zulk een wezen, als gij daar hebt beschreven, is d'ermonville niet, - zulk een monster kan hij nooit worden! O! indien gij zijne edele gevoelens, zijn | |
[pagina 424]
| |
menschlievend en teeder hart kendet, ik ben zeker, dat eene andere taal uit uw mond zou worden gehoord, en dat gij hem zoudt hoogachten en lief hebben. En wat het spel aangaat: - o, ik ben er zeker van, dat wanneer ik met een enkel woord hem mijn verlangen te kennen geef, hij daar gaarne en zonder aarzeling afstand van doen zal, en dat hij zijne belofte ongeschonden zal bewaren! - Kind! - hernam hester, innig geroerd, maar met eene vaste stem - geene gelofte is magtig, den speler te binden; geen gebod uit den hemel of van de aarde is heilig voor hem die zijne ziele heeft overgegeven aan dien vreeselijken, dien verteerenden hartstogt: - ja, al wierden de ijselijke gevolgen zijner uitsporige drift in gloeijende teekenen afgemaald boven den ingang dier holen des vermaaks, hij zou ze niet zien - verblind als hij is door zijnen hartstogt; en, zoo hij ze zag, hij zou eerder de wraak des hemels tarten dan zijn voet terughouden van den ingang. - O, gewis, lieve moeder! gewis heeft de een of ander zwartgallige levensbeschouwer u, door zijne afzigtelijke, maar overdreven beschrijving van den hartstogt eens spelers, medegesleept, en u zulke schrikbeelden voor den geest gebragt! - zeî hortense, met een weinig meer gerustheid. - Want zeg mij, mijne dierbare! of gij ooit op uwen levensweg, zelfs in de verte, een monster hebt ontmoet of aanschouwd, op wien eene zoo zwarte beschrijving mogt toegepast worden? - Niet in de verte, mijn kind! - hervatte hester, op doffen toon, terwijl zij gevoelde dat zij het gevreesde punt al nader en nader kwam, en hare liefde voor hare dochter, - de noodzakelijkheid van het bereiken van haar doel, het haar schier onmogelijk zouden maken, dat punt onaangeroerd, de teedere snaren onbewogen te laten, wier trilling haar hart en dat harer dochter met de pijnlijkste aandoeningen zou vervullen. - Niet in de verte, maar, helaas! van zeer nabij! Een mijner naaste betrekkingen was een zoodanige: - en ik weet dus van zéér nabij, dat zulk eene beschrijving niet is onwaar of overdreven! - Een uwer naaste betrekkingen? - herhaalde hortense, langzaam en peinzende. - Moeder! - liet zij, na eene korte wijle, driftig volgen - het was - want broeders hebt gij niet gehad - het was immers niet - uw vader?! | |
[pagina 425]
| |
- Neen! - zeî hester, bijna onverstaanbaar - maar, vraag mij niet - meer! - Het was toch niet - hijgde hortense, met een gloed op het gelaat, en in afgebroken woorden - moeder! - - het was - toch niet - - mijn - - - vader?!! Hester antwoordde niet: maar de heftige wijze waarop zij haar gelaat bedekte met beide hare handen, de hevige snikken, die hare borst deden schokken en trillen, en de heete tranen, die tusschen hare vingeren doordruppelden, zeiden hare dochter meer dan woorden hadden kunnen doen. - O! mijne arme, arme moeder! - kreet hortense, terwijl zij de weenende, met de grootste teederheid, in hare armen sloot. Want, hoe diep geschokt zij was, door de ontdekking, dat de man, dien zij immer had vereerd als een heilige; haar vader, dien zij had lief gehad met al de genegenheid waarvoor een kinderlijk hart vatbaar is, iemand was geweest, dien zij - al mogt zij hem dan niet verachten - dan toch als een ongelukkig, diep gevallen wezen moest beschouwen: toch behield het innig medelijden met hare ongelukkige moeder den boventoon op elke andere harer gewaarwordingen. - Die lieve, die engelachtige vrouw, dat toonbeeld van deugd en zachtmoedigheid, hoe oneindig moest die niet hebben geleden, als de gade eens mans, wiens beeldtenis zij haar in zoo afzigtelijke trekken had afgemaald! - Moeder! arme moeder! - klaagde zij bij herhaling, en hare tranen vermengden zich met die der zoo zwaar gefolterde vrouw, die, verrast en overrompeld door die onverwachte vraag, zich op eenmaal gebragt zag tot de keuze tusschen het bijna zekere middel om hare dochter te redden, en het onschendbaar bewaren van den naam haars echtgenoots; - die nog had willen zwijgen, toen die grievende vraag was gedaan, doch wier aandoeningen het antwoord daarop hadden gegeven, zonder dat zij magtig was dit terug te houden. | |
XI.Na dien smartvollen avond was daar niet lang meer sprake van eene echtverbindtenis tusschen d'ermonville en hortense. De Baron werd den volgenden morgen door hester ontvangen, - zijn voorstel met beleefdheid aangehoord, en hem, na | |
[pagina 426]
| |
verloop van eenige dagen, in de meest kiesche bewoordingen te kennen gegeven, dat hortense dit niet kon aannemen. Hester, die verlangde dat het besluit harer dochter niet alleen op overreding, maar ook op overtuiging zou steunen, had den getrouwen dominique een ruimer deel in haar vertrouwen geschonken, - hem last gegeven tot een vernieuwd en naauwkeurig onderzoek naar d'ermonville's gangen en gedragingen, en hem verzocht, haar schriftelijk kennis te geven van zijne bevindingen. Dat, in zonderlinge bewoordingen, maar met trouwhartigheid gestelde, en met bezwarende feiten overladen bewijsstuk overhandigde zij hortense, wier laatste overblijfsel van twijfel, waaraan haar beminnend hart zich had vastgeklampt, daardoor te eenenmale en voor altijd verdween. Was het medelijden der dochter groot geweest bij de ontsluijering van het vroeger lot der moeder, hester's medegevoel in hortense's lijden overtrof dat nog verre. Weedom vervulde haar boezem bij het zien van den smartvollen strijd dien haar kind moest strijden, bij het aanschouwen van de pijnlijke overwinning die het behaalde, - bij het staren op het verbleekt gelaat van hare lievelinge, en bij het werpen van een blik in de toekomst van dat liefelijke, pas ontloken, dierbare wezen. Want dit gevoelde zij: had hare dochter lief gehad zoo als zij-zelve eenmaal had bemind, dat gevoel zou nimmer weêr in die mate hare borst vervullen, al verscheen daar een, harer waardig; al mogt hij haar ook onuitsprekelijke liefde, onkreukbare trouw, rijkdom en weelde, als waarborgen voor haar geluk aanbieden. En hoe veel strijds zou daar in dat jeugdige hart moeten gestreden worden, vóór dat die liefde geheel was uitgeroeid, of althans genoegzaam om vrede en kalmte daarin weder eene plaats te gunnen: een strijd, die welligt noodlottige gevolgen kon hebben voor haar teeder ligchaam, maar die voorzeker niet geheel zou ophouden, dan met haar leven, en dat leven gewis zou vergiftigen, al stortten ook geloof en Godsvrucht hare heilzame sappen daarin uit, om de scherpte des venijns te temperen, te verzachten. Daarom kwam zij haar te gemoet, - allereerst met hare innige liefde, met haar warm medegevoel, met teedere zorgen: - maar ook later met woorden, met raadgeving en vermaning. Zij wees hare dochter op wat zij (hester) zelve had | |
[pagina 427]
| |
moeten ondergaan, uit gebrek aan waarschuwende stemmen, uit gemis van ondervinding en menschenkennis, en langs welken doornigen weg zij het pad had moeten bereiken, waar op alléén duurzaam geluk en vrede der ziele te vinden zijn. Zij sprak haar van de oneindige liefde van haren Hemelschen Vader, die haar wel, in Zijne onnaspeurlijke wijsheid, deze beproeving toezond, maar om haar voor nog oneindig zwaarder te behoeden. Zij dankte Hem toen voor haar eigen lijden, wijl dat hare dochter zou vrijwaren voor het ijselijkste dat een menschelijk hart kan ten deel vallen: - te worden getroffen in wat ons het liefste, het dierbaarste is; - te moeten wanhopen aan de liefde, aan de trouw, aan de eer en de deugd van wien ons gansche hart bezit, en aan wien ons lot, ons leven, ons geheele aanzijn, met heilige, onverbreekbare banden, is vereenigd. Zij vestigde haar oog op de onvoldaanheid, de wroeging verbonden aan het onberedeneerd en onverstandig opvolgen onzer neigingen en begeerten, en op de voldoening, den vrede des harten, welke eindelijk de gevolgen zijn onzer ontberingen en opofferingen, wanneer die uit edele beginselen zijn ontsproten. Zij rigtte haar blik op de betrekkelijke kortheid des levens, en op de heerlijkheid der hemelen, waar gewis eene heerlijke belooning is weggelegd voor wie hier volharden in den strijd ten goede, en onuitsprekelijke zaligheid hen wacht die hier lijden en smarten dragen, zoo zij dat doen in ootmoed en liefde en in onwankelbaar vertrouwen op Hem die nooit kastijdt dan uit liefde, en die Zijne liefste kinderen vaak het meeste bezoekt. En al hadden die vermaningen en vertroostingen niet dien invloed op hortense's beminnend hart, welken zij op een onbevangen gemoed zouden hebben uitgeoefend, zij werd daardoor toch versterkt in haar besluit, voor immer afstand te doen van hare uitzigten op dat geluk, dat zoo veel bekoorlijks had ten toon gespreid voor haar jeugdig hart. Al kon hester haar door dit alles het verloren geluk niet teruggeven, toch had zij de voldoening er door mogen erlangen, haar kind te hebben teruggehouden van een gewis verderf. Langzamerhand keerde in hester's woning alles schijnbaar terug tot den toestand waarin het zich bevond vóór d'ermonville's noodlottig bezoek. Alle pogingen der liefdevolle en bezorgde moeder, om iets van de vroegere opgewektheid | |
[pagina 428]
| |
in hortense's gemoed, een schemer slechts van den vroegeren blos op hare wangen terug te brengen, bleven echter zonder eenig gunstig gevolg. Integendeel werd zij iederen morgen meer verontrust door de nog toegenomen bleekheid en de vermagering van het gelaat harer dochter, en de teekenen van verval, die hare gansche gestalte vertoonde. Hortense scheen kalm en gelaten, was teeder en vol zorgen voor hare moeder, en als deze haar met bekommering vroeg, of zij eenig ligchamelijk lijden ondervond, klonk haar antwoord steeds geruststellend, en poogde zij door meerdere levendigheid het gemoed der dierbare vrouw tot rust te brengen. Zij gevoelde evenwel zelve dat hare krachten dagelijks verminderden, maar zij ontwaarde dat meestal zonder groote aandoening. Het leven kon niet veel bekoorlijks voor haar hebben, en waarom zou hare smart dan groot zijn, bij het erlangen der overtuiging, dat haar ligchaam te zwak was om den strijd vol te houden, zoo lang zij wist dat hare ziel kracht genoeg bezat om niet te bezwijken in dien kamp! Alleen wanneer het haar duidelijk voor den geest kwam, hoe treurig het lot zou zijn van haar, die alleen en geheel verlaten zou overblijven, als ook zij was heengegaan, om niet meer terug te keeren in die trouwe moederarmen, aan dat vrome, liefdevolle, door zoo veel lijden gefolterd hart, - dan werd haar gebed om kracht voor haren geest, en om troost voor hare moeder, opgevolgd door eene bede om sterkte voor haar ligchaam: dan bad zij vurig dat het haar mogt vergund worden, nog zoo lang op deze droevige aarde te vertoeven, tot dat zij die geliefde had nedergelegd in dat rustbed, waarin zij zou sluimeren tot aan den dageraad der eeuwigheid, om met haar te ontwaken voor een beter leven. Maar zij vond weldra geene kracht genoeg, bij haar ontwaken voor het aardsche morgenrood, om op het gewone uur hare legerstede te verlaten. Toen weêrhielden hare geruststellende woorden hester niet langer van het inroepen van geneeskundige hulp. Helaas! op haar angstig vorschen naar het gevoelen van den geneesheer, antwoordde deze met een schouderophalen, dat haar op eenmaal het vreeselijk lot onthulde, waardoor zij werd bedreigd. Van dat oogenblik aan verminderden hortense's krachten | |
[pagina 429]
| |
bijna dagelijks. Langzaam, maar daarom niet minder zeker, sloopte de moordende kwaal het hulsel. Daar zijn krankheden, die, juist door langen duur en het hierdoor gewoon worden aan den toestand des lijders, bij hen die om het ziekbed staan, de mogelijkheid eener herstelling doen doorschemeren, en de hoop doen herleven in hunne harten: zelfs dàn wanneer de verschijnselen der kwaal de overtuiging moesten schenken van een bijna zekeren treurigen afloop. Zoodanig eene was hortense's ziekte. Daarom bood die ook aan hester vele oogenblikken aan, in welke zij geloofde dat haar kind nog behouden zou kunnen worden, indien men slechts het ware geneesmiddel wist te vinden. Zij smeekte alsdan den geneesheer, alle middelen, welke zijne kunst aanbood, aan te wenden, en niet een enkel te verzuimen, dat eenige hoop kon geven op eene gunstige uitkomst: dan dacht zij en peinsde, - dan bad zij met verhoogde geestdrift en warmte, dat het haren Vader in de hemelen mogt behagen, haar kind voor haar te behouden; haar moederharte te behoeden tegen den jammer dien hortense's sterven daarover zou brengen. Eens, na zulk eene uitstorting haars gemoeds, was haar oog verhelderd, en lag er een schemer van hoop en vertrouwen op haar gelaat, toen zij het rustbed harer dochter naderde. - Hortense! - zeide zij zacht, terwijl zij de tengere hand der kranke in de hare hield - zal ik aan d'ermonville - die nog telkens zijn aanzoek herhaalt, en dat nog vóór weinige dagen gedaan heeft - schrijven, en hem alzoo niet alle hoop ontnemen? Welligt zoudt gij broeder en zuster voor elkander kunnen zijn: welligt zouden uwe waarschuwingen zijne schreden op het pad der zonde vertragen, uwe vermaningen hem behoeden tegen een zoo diepen val als hij nu gewis te gemoet gaat. Die vraag zal u voorzeker bevreemden in eene vrouw van zoo veel geestkracht en ondervinding als hester. Maar, o! indien gij de smart hadt gevoeld, welke het hart van die vrouw verteerde, - de angst dier moeder hadt aanschouwd, bij de gedachte, dat eenige dierbare wezen te zien henendragen naar het graf, - en gij u dan hare wanhoop voorspiegeldet, bij de overtuiging, dat haar dan niets meer op aarde | |
[pagina 430]
| |
zou resten dan de herinnering van wat zij had verloren, en een grasheuvel, om hare tranen op te plengen: - dan zoudt gij haar die dwaling vergeven, en gij zoudt het haar niet euvel duiden, dat zij een oogenblik meende, door die toenadering eene gunstige verandering bij hare dochter te kunnen bewerken, en deze welligt behouden te zien door dat middel. Zij dacht niet - zelfs niet in de verte - aan éene verbindtenis met d'ermonville: zij geloofde niet aan de mogelijkheid eener duurzame betrekking, als die waarvan zij bij hortense had gewaagd; maar zij vertrouwde, hoopte althans, dat een tweede strijd - zoo die het gevolg mogt zijn van dien stap - oneindig minder zwaar, en daarom ook de overwinning aanmerkelijk ligter zijn zou. Maar hortense antwoordde: - Neen, lieve moeder! Want waartoe zou dat leiden? Zoo ik herstel, mag ik hem toch niet toebehooren, en - zoo ik sterf, kan ik dat niet. - Sterven! - kreet hester - o, mijn kind! spreek dat woord niet uit! - O, mijne hortense! verlaat, verlaat uwe moeder niet!! - Moeder! dierbare moeder! - hernam hortense, na eenige tranen te hebben weggewischt. - Gij-zelve hebt mij geleerd, te berusten in den wil des Heeren! Gij-zelve hebt mij de overtuiging ingestort, dat Zijn doen Wijsheid is en Liefde, en dat wij kinderlijk moeten berusten in Zijn wil, - ons met vertrouwen en in ootmoed onderwerpen moeten aan Zijne beschikking! En zou mij dan nu de smart zijn weggelegd, te moeten zien dat gij-zelve wankelt in uwe overtuiging; dat uw geloof is verzwakt; uw Christelijke moed is bezweken, en uw vroom hart ter prooi wordt aan wanhoop en vertwijfeling? - O, neen! o, neen! mijn kind! - betuigde hester. - Maar, ach! toen - toen wist ik nog niet dat een zóó zwaar offer van mij zou kunnen geëischt worden! - En is dan niet reeds eenmaal een van u gevorderd - even zwaar, zoo al niet nog zwaarder - zeî hortense, terwijl een diepe, pijnlijke zucht haar boezem ontsnapte - toen die jammer uw harte van-een-reet, voor welken uwe raadgevingen en beden mij hebben behoed? - O, ik gevoel wat gij lijden moet onder deze nieuwe beproeving! Doch Hij, die | |
[pagina 431]
| |
ze u toezendt, zal u kracht naar kruis geven, en u ter zijde staan in uwe verlatenheid, als een trouwe Vriend en Helper. - Moeder! - vervolgde zij, nadat zij hester zachtkens naar zich toe had getrokken, en haar aan hare borst drukte - lieve moeder! ik gevoel het - ik zal u weldra verlaten: - maar laat mij dien zegen met mij nemen, u zoo achter te laten als ik u hier op aarde heb gevonden, - u altijd heb gekend, - vol van geloof en Christelijken moed, en onwankelbaar in uw vertrouwen op de liefde van onzen Hemelschen Vader! En zij had waarheid gesproken, toen zij zeide dat zij hare moeder weldra zou verlaten; en hester onthield haar den troost niet, om welken zij haar had gebeden. Zij had hare hevige aandoeningen trachten te onderdrukken, om hare dochter niet te bedroeven en te verontrusten, en op die poging was terugkeer van vertrouwen gevolgd, versterkt door dat van haar kind: - zij had gebeden om kracht, en op die bede was haar moed herleefd: - zij had gesmeekt om ootmoed en onderworpenheid, - en deze waren haar niet onthouden, en hadden kalmte gebragt in haren geschokten boezem. Omstreeks drie weken na het zoo even vermelde gesprek, wenkte hortense, vroeg in den morgen, hester tot zich. - Moeder! - zeide zij, met eene zwakke stem - want hare krachten waren gedurende de laatste dagen zeer verminderd - laat nu d'ermonville bij mij verzoeken! - Hortense! - merkte hester met bezorgdheid aan - zou dat in uw tegenwoordigen toestand niet wat te veel gewaagd zijn? - want zij bevroedde maar al te wel, welk oogmerk de kranke had met het uitlokken van dat bezoek. - Het moet zoo zijn, lieve moeder! - was alles wat hortense antwoordde. Hester voldeed aan haar verlangen; en reeds op den volgenden voormiddag liet d'ermonville zich bij haar aandienen, en werd hij bij hortense toegelaten. Bij het binnenkomen in haar vertrek kon hij eenige ontsteltenis niet verbergen, op het zien van haar vermagerd en doodelijk bleek gelaat: doch hortense hield zich als of zij daar niets van bemerkte, - reikte hem de hand, en verzocht hem plaats te nemen bij haar rustbed. Na eene korte woordenwisseling over hare ziekte, waarbij d'ermonville zijne vreugde te kennen gaf over het geluk van | |
[pagina 432]
| |
eindelijk tot haar te mogen naderen, noopte zij hare moeder - door een smeekenden blik en eene enkele beweging van hare hand - het vertrek eenige oogenblikken te verlaten, en sprak den Baron aldus aan: - d'Ermonville! Ik ga u eene bekentenis doen, die schaamte mij zou beletten te uiten, zoo ik de overtuiging niet bezat; dat ik deze legerstede niet zal verlaten, dan om neêrgelegd te worden in een ander rustbed, dat weldra voor mij zal bereid worden in den koelen schoot der aarde. - Val mij niet in de rede, mijn vriend! want ik gevoel dat ik nog slechts weinige dagen, misschien uren te leven heb: en, wat ik u heb te zeggen, is wel niet veel, maar ook het uitspreken van die weinige woorden valt mij zwaar. - Ik heb uwe hand geweigerd, doch mijn hart - - - heeft uwe liefde niet versmaad. Ik beminde u - meer dan den adem mijner lippen; meer dan mijn leven. Maar gij hebt u overgegeven aan een hartstogt - de neiging tot het spel, dat lokaas des duivels, waardoor méér zielen worden gewonnen voor zijn rijk, dan ik, onervarene, had kunnen vermoeden; - aan een hartstogt, die u eenmaal gewis in het verderf zal slepen, zoo gij uw voet niet in tijds afwendt van de paden der zonde, en dien niet rigt op den weg, ons aangewezen door de geboden des Heeren. - Zie het aan mij, d'ermonville! hoe broos en vergankelijk ons aanzijn is. O! het leven is kort, en dan volgen de eeuwigheid en - het Oordeel! - Keer terug terwijl het nog tijd is, - eer een te laat, een eeuwig berouw uw deel wordt! - Ik had u lief: maar mogt u niet toebehooren, omdat gij een pad betreedt, waarop wij beiden diep ongelukkig moesten zijn in dit leven, en dat u een rampzalig lot te gemoet voert in het toekomende. Ik mogt mij niet verbinden met iemand die Gods geboden met voeten treedt, Zijne liefde versmaadt, Zijne weldaden tot eigen verderf aanwendt. Maar ik heb u nóg lief! - en welligt hebben die liefde, die teleurstelling, die smart over u mij gebragt waar ik nu ben: - doch dat verwijt ik u niet, want ik heb u nóg lief! - En omdat ik u zóó bemin - zijt gij hier - en smeek ik u, voor het oog des Alwetenden Gods, die u hier ziet, en mijne woorden hoort, - keer terug van den weg der zonde, - belijd schuld voor Hém, - roep Zijne genade en vergeving in, - en Hij zal u hooren, u weder aannemen | |
[pagina 433]
| |
als Zijn kind. - O! zoo daar nog eenige liefde voor mij woont in uw hart, dan zult gij luisteren naar mij, - dan zult gij doen wat ik van u afbid. - d'Ermonville!...mijn vriend! mijn - - - geliefde! Uwe misstappen hebben ons gescheiden op deze aarde: - o! - gun mij dien troost, die zaligheid, - dat ik mag heengaan met de hoop, dat wij eenmaal dáár zullen vereenigd worden, waar geene verleiding en geene zonde meer zijn, - waar geene scheiding meer mogelijk is! Afgemat zonk zij terug in hare kussens, toen zij die toespraak had geëindigd, en reikte haren ongelukkigen vriend op nieuw de hand. d'Ermonville was innig bewogen. Met warmte drukte hij de hem aangeboden hand aan zijne lippen: beloofde alles wat hortense van hem had gevorderd, en liet, bij zijn vertrek, in haar hart de hoop op zijne verbetering achter. En wilt gij weten welken invloed het gebeurde verder op hem had? Een zeer aanmerkelijke, voor een zoo geroutineerd speler. Gedurende drie gehééle dagen onthield hij zich van het spel, en van het gezelschap van zijne losbandige vrienden. Op den vierden dag meesmuilde hij over hortense's dweeperij; vloekte zijn noodlot, dat hem het bevalligste meisje van geheel Parijs had ontrukt, en - zocht aan de groene tafel afleiding voor zijn ontrust en onaangenaam gestemd gemoed. En in die zelfde oogenblikken sloot hortense voor altijd hare oogen voor de vreugden en genietingen, voor de ijdelheden en gebreken dezer wereld, nadat zij een afscheids-kus had gedrukt op de sidderende lippen harer troostelooze moeder. | |
XII.Die nieuwe, zware beproeving droeg hester met voorbeeldige gelatenheid. Haar wankelend geloof, gesterkt door het vertrouwen en de onderwerping van hortense, had zijne vorige kracht terug ontvangen, nadat hare hevige aandoeningen over die treurige gebeurtenis een weinig waren bedaard. Zij stortte vele en bittere tranen om den dood harer dierbare dochter, maar zij had nu geleerd, te zeggen: ‘Vader! Uw wil geschiede!’ Zij liet vaak hare blikken vol diepen | |
[pagina 434]
| |
weemoed door het eenzame vertrek dwalen, waar zij nooit weêr zouden mogen rusten op de bekoorlijke gestalte van dat lieve wezen, dat haar geluk was en hare vreugde op deze wereld, en met wier heengaan zij alles had verloren: maardan rigtte zij dien blik naar boven, naar Hem, Wiens wegen wijsheid, Wiens daden liefde zijn, en dankte, dat zij nu leefde bij Hem, - vrij van aardsche zorgen, van alle smarten, en van het bitter lijden dat zij hier moest dragen; van den zwaren en moeijelijken strijd die hier van haar werd gevorderd. Want ook onder die vreeselijke beproeving verloochende zich de moederlijke liefde niet. Zij was bereid, dien zwaren last te dragen, daar die de overtuiging met zich voerde, dat hare lievelinge nu gelukkig was, en, onder de bescherming van haren Hemelschen Vader, buiten het bereik van aardsche neigingen, verzoekingen en rampen. - Liefderijke Vader! - zuchtte zij - Gij hebt mij zwaar bezocht: maar ik wil ‘stille zijn’ onder de slagen van Uwe hand, en mij met ootmoed en onderwerping voegen naar Uwen wil, op mijn eenzaam pad; tot dat het U moge behagen, mij weder te vereenigen met haar, wier lijden Gij reeds hebt verwisseld met heerlijkheid! En zij was stil en onderworpen: doch het pad werd haar nog moeijelijker, met nog meer distelen en doornen bezaaid, dan zij daarop had vooruitgezien. Zij moest arbeiden voor haar dagelijksch onderhoud: dat wist zij, en daarvoor dankte de opregt-geloovige vrouw. Wat anderen eene straf zou hebben toegeschenen, in hàren toestand, noemde zij eene weldaad; omdat hare handen daardoor werden behoed voor eene werkeloosheid, die zich zoo ligt meêdeelt aan de ziel, en dan de bron wordt van moedeloosheid, teruggang, ellende. Zij wist dat zij niet enkel had te zorgen voor de behoeften des levens, maar ook voor de afdoening der schulden, veroorzaakt door de ziekte en den dood van haar eenige. Zij wist, dat zij nu geheel alleen zou moeten arbeiden, en de ruime voordeelen missen, die weleer door de vlugge en kunstvaardige vingeren harer lieve dochter werden aangebragt. En toch vatte zij - mogt het dan al niet zijn met dien moed en dien ijver als toen zij dat deed voor het oerst en voor de jeugdige lievelinge, die haar in hare armoede was nagelaten - toch vatte zij de naald weldra weder op, om het borduursel te vol- | |
[pagina 435]
| |
tooijen, waaraan zij gedurende hortense's ziekte was begonnen. Maar, helaas! de vele nachtwaken, de menigvuldige tranen die zij had gestort, hadden hare oogen dermate verzwakt, dat het haar onmogelijk werd die taak ten einde te brengen. Zij beproefde een auder werk, en hoopte dat rust en kalmte haar gezigtsvermogen zouden te hulp komen: alleen het grofste wilde haar echter gelukken; en dan nog waren hare oogen spoedig vermoeid, en moest zij rust nemen terwijl de nood tot arbeiden riep. Wat zou zij nu aanvangen, indien die toestand bleef voortduren of nog verergerde? - Vrienden? Beschermers? Zij kende er geen! Want de Gravin de roche, die haren arbeid en die van hortense steeds zoo edelmoedig, zoo ruim beloonde, was gestorven; en hare bloedverwante en de echtgenoot dier vrouw waren zoo vertoornd over ‘de dwaze en beleedigende afwijzing’, aan d'ermonville te beurt gevallen, dat zij, zelfs gedurende hortense's ziekte en bij haren dood, niet een eenig teeken hadden gegeven van hunne belangstelling of medegevoel. Doch de Voorzienigheid bleef ook nu over haar waken. Ééne vriendin bezat zij nog, en die zou haar reddende engel worden in deze benaauwende omstandigheden. Dominique had zich, op reeds gevorderden leeftijd, na het verlaten van zijne laatste dienst, nog in den echt begeven met eene jonge weduwe, die als linnen-naaister haar onderhoud verdiende, en voor dat van hare twee kinderen uit haar eersten echt zorgde. Bij zijn overlijden, dat vóór weinige maanden had plaats gevonden, had hij zijne vrouw aanbevolen, hare diensten aan hester aan te bieden, zoo dikwerf zij die mogt behoeven. Uit achting voor haar braven echtgenoot, en ook weldra uit liefde tot hester, had zij deze meermalen bezocht, en ook enkele malen bij hortense gewaakt, in den laatsten tijd haars levens; ten einde de zoo noodige rust te verschaffen aan de moeder der lijderesse. Kort daarop was de borstkwaal, waaraan die vrouw reeds sedert lang lijdende was, zoo zeer toegenomen, dat zij hare woning niet meer kon verlaten. Om aan hare, hierdoor zeer verminderde inkomsten eenigermate te gemoet te komen, had zij eene naaischool opgerigt, die reeds door verscheidene leerlingen werd bezocht. In de onmogelijkheid, hester te bezoeken, en toch gedreven door haar verlangen, die vereerde vrouw te zien en mogelijk te vertroosten, | |
[pagina 436]
| |
zond zij iemand tot haar, met de bede, dat het hester mogt behagen, hare nederige woning eens met hare tegenwoordigheid te vereeren. Hester voldeed, nog dien zelfden avond, nadat zij eerst nogmaals het graf harer beminde dochter had bezocht, aan dat verlangen. Zoodra dominique's weduwe was onderrigt van den droevigen toestand der voormalige gebiedster haars echtgenoots, stelde zij haar voor, hare nederige woning met haar te komen deelen. Alsdan kon de school, die ongetwijfeld, door hester's hoogere kundigheden, veel meer en ook meer gegoede leerlingen zou lokken, aanmerkelijk worden uitgebreid, en in beider behoeften voorzien. De bovenvoorkamer, met het daarbij behoorend slaapvertrekje, die zij vroeger verhuurd had, was juist ledig. Gaarne wilde zij die aan hester afstaan. Dat kon ook haar-zelve niet anders dan voordeelig zijn - meende zij - door de hoogere inkomsten die hester's onderwijs zouden aanbrengen. Die voorslag werd door de douairière van den Baron richard dankbaar aangenomen; - en zij had kort daarop hare nieuwe woning betrokken. Maar die taak ging hare krachten te boven. Hare verzwakte zenuwen waren niet bestand tegen die drukte, dat gewoel, die kinderlijke dartelheid - waarin zoo véél was dat haar pijnlijk moest aandoen; - die ontelbare vragen en dat gestadig helpen en onderwijzen. En die taak werd nog verzwaard, toen dominique's weduwe bedlegerig werd, en de geheele school en het onderrigt aan haar werden opgedragen, en bovendien nog een groot deel van de zorg voor de zieke en voor hare kinderen op haar rustte. Als zij dan des avonds in hare kamer was teruggekomen, en het moede hoofd in de handen liet rusten, dan overviel haar wel eens eene vlaag van moedeloosheid, die haar deed zeggen: - O! kon ik dat hoofd nu maar nederleggen naast dat mijner dierbare! Ik heb reeds zoo veel geleden, en verlang zoo naar rust! - Doch viel haar oog dan op eene schoone, maar roerende schilderij, eene teekening van de hand harer geliefde hortense, en christus voorstellende, met de doornenkroon om de slapen, en den rietstaf in de hand, dan riep zij uit: - Ach! hoe oneindig veel meer hebt Gij geleden, zonder morren, met eindcloos geduld, - en zeggende - te midden | |
[pagina 437]
| |
van Uw bitterst lijden: - ‘Vader! niet mijn, maar Uw wil geschiede!’ - O, leer mij U dat telkens nazeggen! en geef Gij, o, God! mij kracht, om Hem na te volgen, Die bleef volharden tot dat alles volbragt was! Maar ook toen vergat haar Hemelsche Vader haar niet. - Door de Gravin de roche was haar een aanzienlijk legaat gemaakt; en ofschoon de gewetenlooze uitvoerder van den laatsten wil dier edele vrouw hester daarmede eerst nu bekend maakte, en slechts van een derde der werkelijke som gewaagde, - toch nam zij dat legaat met dankbaarheid aan, - toch was het genoegzaam om in alle hare geringe behoeften te voorzien, en nog anderen wèl te doen. De school werd opgeheven, dominique's weduwe en haar gezin ruimschoots door hester van het noodige voorzien, terwijl zij hare zorgen geheel wijdde aan de oppassing der zieke en de verzorging harer kinderen. En toen die lijderes, eenige weken later, overleed, en hare kinderen door hare zuster tot zich werden genomen, huurde hester dit vertrek waarin wij haar aanschouwen, en waarbij niet anders behoort dan eene kleine voorkamer. Daar heeft zij al die jaren, sedert den dood dier weduwe doorleefd. Want die oude vrouw met dat eenvoudige mutsje, dat gerimpeld gelaat, en die verdroogde, bevende handen, is hester - zoo als ik u bij het begin van mijn verhaal reeds heb gezegd. Zij zou wel eene betere woning kunnen bekostigen uit de rente van haar geërfd kapitaaltje: maar zij heeft de armoede van nabij leeren kennen, en dit heeft haar zóó medelijdend en liefdadig gemaakt, als zij welligt met al hare Christelijke deugden - zonder die ondervinding - nooit geworden zou zijn. Want dan zou zij niet zoo op de regte wijze hebben leeren weldoen, niet zoo diep hebben gevoeld waar in waarheid gebrek wordt geleden. Het was haar daarom een genot, zich-zelve gemak te ontzeggen en ontberingen op te leggen, zoo zij daardoor nog armere dan zij-zelve kon ondersteunen, laven en verkwikken. O! indien gij haar kondet nagaan op hare dagelijksche togten bij hare arme gunstelingen, en de liefde en dankbaarheid mogt zien, die haar daar te gemoet treden en volgen, die oude vrouw zou voor uwe oogen allengs de gedaante eens engels aannemen: en als ge dan tevens een blik mogt werpen in haar edel en Godvruchtig hart, dan zou dat eenvoudige mutsje voor uwe blikken als | |
[pagina 438]
| |
verdwijnen, en ge zoudt haar edel hoofd omringd zien door eene stralenkroon zoo als slechts de slapen eener heilige mag omkransen. Zij verlangt niets meer van deze wereld, dan wat die haar thans geeft, en houdt hare oogen steeds gevestigd op eene toekomende, betere. Nog vóór weinige dagen ontving zij een bezoek van een harer neven uit Holland, wiens geweten eindelijk was ontwaakt, en die nog zoo gaarne een deel van zijne schuld aan haar wenschte af te doen, vóór dat de dood hem aan alle zijne schatten ontrukte. Daarom had hij eene reis naar Parijs ondernomen, en geene moeite of kosten gespaard om de overtuiging te ontvangen, dat zij nog leefde, en om haar verblijf uit te vorschen. Hij wilde haar met zich naar Holland voeren, haar in zijn rijkdom, zijn aanzien en zijne weelde doen deelen, - haar zoo veel mogelijk al het leed vergoeden, dat zijne onmeêdoogendheid haar had berokkend. En wat meent gij dat zij hem antwoordde? - ‘Ik zeg u dank voor uw goeden wil: doch ik heb alles wat ik kan verlangen, voor die weinige dagen, die mij hier nog overblijven: voorziening in alle mijne behoeften naar het ligchaam: - voor mijn hart en mijn verstand dezen trouwen vriend en raadsman’ - hierbij legde zij hare hand op haren Bijbel - ‘en voor mijne ziel - God, en’ - toen wees zij op de helderblaauwe lucht - ‘een uitzigt op den hemel.’ Zie! - daar drukt zij een stuk van rood zijden lint aan hare lippen! - Het is dat 't welk hare dochter het laatst op haren maagdelijken boezem heeft gedragen. Zie! - daar slaat zij haren Bijbel open, en leest. O, welk een hemelsche glans komt daar over haar gelaat, terwijl zij drinkt uit die bron van leven, licht en onvergankelijke vreugde! O! nu vouwt zij de handen - en bidt! Laten wij ons nu henenspoeden, en het gebed eener heilige niet bespieden, terwijl zij meent dat zij alleen is met - God! | |
XIII.Keeren wij thans voor een oogenblik terug naar de feestzaal in het huis op de Heerengracht te Amsterdam. ‘Maar in welke betrekking staan dan die zaal en dat huis tot de zoo even verhaalde geschiedenis?’ vraagt gij welligt. | |
[pagina 439]
| |
O! in eene zeer naauwe betrekking. Die vrouw is niemand anders dan hester odilde, eerst echtgenoote en nu weduwe van den Baron richard de v**. - Helder en schitterend was haar morgen, droevig en donker haar avond. En toch is zij nu rijker dan toen. Want in die duisternis heeft zij het licht gevonden, dat hare ziel verheldert, en dat haar ten gids zal verstrekken naar den heerlijken en onuitdoofbaren glans der hemelen, wanneer zij hare oogen voor het licht der zon zal hebben gesloten.
Nov. 1855. |
|