| |
Het overlevings-contract.
Door J. Brand.
De avond van den 16den October 1818 was in een stil, afgezonderd levend huisgezin van het stadje M...in de provincie U...een avond van droevige herinneringen, en maar al te geschikt om vrees voor de toekomst den boventoon te doen houden over de meer godsdienstige hoop, waaraan men er zoo groote behoefte had. Mevrouw van halden, eene officiers-weduwe, wier uiterlijke nog vele sporen van vroegere
| |
| |
schoonheid droeg, en aan welke men dadelijk zien kon dat zij eene meer dan gewone opvoeding had genoten, zag in het kleine achtervertrek, bij het licht van eene flaauw schijnende spaarlamp, oude papieren na, en werd daarin geholpen door hare dochter margaretha, eene blondine van omtrent twintig jaren. De ontwikkeling dezer dochter was naar ligchaam en geest, onder de leiding der beschaafde, verstandige moeder, zoodanig geweest, dat men in al wat zij deed of zeide, eene welgemanierdheid kon opmerken, die 't bekoorlijke harer schoonheid nog aanmerkelijk vermeerderde. Zittende naast hare moeder, den gevoeligen blik van het blaauwe oog verduisterd door opwellende tranen, was zij een treffend beeld van lijdende onschuld. Nog was er in het vertrek een knaap van omstreeks zestien jaren, bijna even zoo blond als zijne zuster, maar met bruine oogen, tintelende van een vuur dat aan het krijgshaftige van zijnen vader deed denken, die onder napoleon's legervanen, 't laatst als kolonel, een groot gedeelte van de legertogten des Franschen Keizers had bijgewoond. De jonge willem beloofde een wakker navolger te worden van zijnen dapperen vader, wiens beeldtenis, prijkende met het ridderteeken van het Legioen van Eer, hij stond aan te staren. Zijne gewone vrolijkheid was in een ernstig zwijgen veranderd; want ook hij was getroffen door hetzelfde woord van zijne moeder, dat de lieve margaretha tranen in de oogen deed komen.
Mevrouw van halden was bezig, zoo als wij zeiden, met het doorzoeken van oude papieren; zij had met dien altijd vervelenden arbeid reeds eenige uren doorgebragt, en was door de herinneringen van vroeger, maar voor altijd vervlogen geluk, reeds in eene weemoedige stemming gebragt, toen zij eensklaps haar verder zoeken staakte, en een kreet deed hooren, die hare dochter insgelijks met zoeken deed ophouden, ook den jongen willem 't aangevangen rangschikken eener kleine bibliotheek deed staken, en beide in die gemoedstemming bragt, waarop wij zoo even gewezen hebben.
Mevrouw van halden hield een Duitsch nieuwsblad in de hand, van den 17den October 1813. Dit behelsde het verhaal van een dier menigvuldige gevechten, welke den grooten volkerenslag bij Leipzig voorafgingen, en gaf tevens het berigt dat, na eenen weêrgaloos dapperen tegenstand, het regement van den Kolonel van halden het onderspit had gedolven, en
| |
| |
dat zijn moedige hoofdman als een held, op het bed van eer, gevallen was. Dit nieuwspapier kwam haar geheel onverwacht in de hand, en deed haar met al de levendigheid eener diep smartelijke herinnering aan dien noodlottigen dag denken. Onmogelijk was het haar nu, 't onderzoek naar hetgeen zij zocht voort te zetten. Met strakke oogen las en herlas zij het berigt, en barstte eindelijk in klagten uit, toen ze zich ook te binnen bragt dat zij vóór vijf jaren, het laatst den avond van den 16den October als gelukkige gade had beleefd, en dus de verjaring van haren weduwstaat den volgenden dag met hare kinderen kon herdenken!
Margaretha en willem deelden in den rouw der treurende moeder, doch spoedig wisten beiden, door bemoedigende toespraken, en blijken van kinderlijke liefde, haar eenige kalmte te geven. Willem maakte zich van 't nieuwspapier meester, en las met weemoed, maar toch ook met gretigheid het verhaal van den strijd, waarin zijn vader den heldendood gevonden had. Margaretha wist Mevrouw van halden over te halen om de papieren verder te laten rusten, en toen zij die geborgen had, stond willem in diep gepeins voor het afbeeldsel zijns vaders, en zeide eensklaps:
- Beste mama! onze goede johan heeft mij wel het een en ander van papa verteld, maar toch nooit zijn heelen levensloop. Och, lieve mama! leer ons dien toch eens kennen, dan kunnen we morgen de gedachtenis van vader veel beter vieren.
Deze vraag maakte Mevrouw van halden's oogen wel weêr vochtig; maar nu met tranen van genoegdoening, daar zij wist in haren man een echten krijgsman bezeten te hebben, met een trouw hart en een edel gemoed. Zij wilde ook gaarne het overige van den avond aan zijn aandenken wijden, en het was haar alzoo welkom dat willem dus sprak. Margaretha nam haar gewone plaats in, en willem zette zich naast zijne moeder.
Mevrouw van halden gaf een verhaal, zoo als het voor hare kinderen passende was; wij zullen 't hier met onze woorden doen volgen, met bijvoeging van het een en ander dat tot het juist begrip der geschiedenis noodig is.
De vader van margaretha en willem was de eenige afstammeling eener voorname Geldersche familie. Hij was te Zutphen geboren. De oude Baron van halden bezat in de
| |
| |
nabijheid dier stad een aanzienlijk, rentegevend landgoed, dat evenwel het éénig overblijfsel van vroegeren rijkdom was; zoodat de familie van halden niet eenen staat konde voeren overeenkomstig met haren ouden adel. Niettegenstaande dit wilden Mijnheer en Mevrouw van halden zich toch gaarne geëerd zien, als lieden wier rang op de grootste onderscheiding aanspraak kon maken. Zij leefden in zekere afzondering van de buitenwereld, en vonden menigmalen hunne grootste vreugde in het beschouwen eener reeks van portretten hunner voorzaten, waarmede de wanden hunner pronkkamer behangen waren, en met het gadeslaan van hun eenig kind, frederik, die beloofde eenmaal een waardig vertegenwoordiger van hun aloud geslacht te worden. Aan de opvoeding van den jongen frederik werd niets gespaard; zij werd zoodanig aangelegd dat de jongeling eenmaal onder de officieren van het leger eene eervolle plaats zou kunnen innemen; de oude van halden was er immers zeker van dat zijn zoon niet anders dan een groot man zou kunnen worden! Adel- en vadertrots vereenigden zich in hem op eene buitengewone wijze. Alles begunstigde de plannen van den ouden heer; de ligchamelijke geschiktheid, de inborst, de stalen vlijt van frederik, en vooral de politieke omstandigheden werkten tot de verwezenlijking daarvan mede.
Van halden, als de meeste Geldersche edelen, was een warm voorstander van het Huis van oranje, en had, gedurende het verblijf van Prins willem V op het Loo, omtrent het jaar 1786, en vroeger, den Vorst menigmalen aldaar zijn hof gemaakt, en het daaraan te danken dat, in 1787, zijn zoon op achttienjarigen leeftijd als vaandrig in dienst treden, en dus de gelegenheid vinden kon om zich meer praktisch tot zijne volgende loopbaan te bekwamen. frederik werd allengs de lieveling zijner chefs, eerst door getrouwe dienstvervulling in vredestijd, en daarna door de dapperheid van welke hij blijken gaf in de, na Frankrijks revolutie elkander opvolgende oorlogen. Hij werd spoedig bevorderd, en trad als kapitein aan de zijde der Prinsen willem en frederik, zich den roem verwervende van een bekwaam hoofdman en dapper soldaat te zijn.
Onder de vrienden zijner jeugd had frederik vooral een jeugdigen Duitscher, christiaan von kanten, den zoon eens
| |
| |
adellijken bankiers te Keulen, onderscheiden; deze was door zijne ouders op de bloeijende Fransche kostschool, onder de leiding des Heeren a..., besteld. Op dezelfde school had frederik ook het voorbereidende onderwijs ontvangen, en de twee jonkers hadden spoedig, niettegenstaande hunne verschillende karakters, een naauwen vriendschapsband gesloten. Christiaan was steeds in schijn onderworpen van aard, en voegde zich schier altijd naar den wil zijns makkers, dien hij daarbij nog menige kleine dienst bewees, en wiens volle vertrouwen hij daardoor wist te verwerven. Zulke ongelijksoortige vereenigingen zijn onder jongelieden geene zeldzaamheden, en daar christiaan, die van natuur eigenbaatzuchtig was, niets deed zonder een bijoogmerk te hebben, en frederik, daarentegen, boven het alledaagsche verheven, zonder nevengedachten handelde, zoo gebeurde ook hier wat meermalen het gevolg is van zulke vriendschapsbanden: de onderdanige christiaan wist van de genegenheid van frederik partij te trekken; want toen, omtrent het jaar 1792, frederik's ouders kort na elkander kwamen te overlijden, en deze geen lust of gelegenheid had om zich met het besturen der ouderlijke erfenis, het landgoed bij Zutphen, in te laten, maar het verkocht, wist von xanten, die zijnen vader reeds in de zaken opgevolgd was, zijnen vriend over te halen, om het door den verkoop verkregen kapitaal aan hem te laten, waardoor dan frederik steeds van eene goede en vaste rente verzekerd kon zijn.
De geschiedenis van Nederland gedurende de jaren welke de omwenteling van 1795 voorafgingen, levert menige bladzijde op, die van den roem gewagen, welken de vaderlandsche legerbenden behaalden onder de leiding des dapperen Erfprinsen van oranje; en diens vooral niet minder dapperen broeder Prins frederik. In de verschillende gevechten die er geleverd werden, nam frederik van halden aanhoudend deel, en het is ontwijfelbaar dat, zoo alle Nederlanders hem hadden geëvenaard in trouw en gehechtheid jegens het Huis van oranje, de Fransche heerschappij nog langen tijd had kunnen verhoed zijn geworden. Maar de oneenigheden der burgers, waarvan een groot aantal de naderende vijanden als vrienden niet alleen, maar zelfs als verlossers begroetteden, veroorzaakte dat, toen in den winter van 1795 de sterke vorst
| |
| |
onze stroomen - die natuurlijke bolwerken des lands - tot vaste wegen deed stollen, die vijand niet meer gekeerd kon worden, en de beroemde Republiek der Vereenigde Nederlanden een droevig einde nam. Prins willem V en zijn gezin verlieten het land, en met hem verliet voor langen tijd het geluk onzen bodem; de vrijheid kwijnde en stierf allengs weg, bezwijkende voor de overmagt en den invloed van eenen nabuur, die, voor de beloofde vrijheid, gelijkheid en broederschap, ons Vaderland afhankelijkheid, dwang en berooving kwam brengen. De geschiedenis van 1795 af is te bekend, om daarmede onze lezers lang bezig te houden; wij keeren liever tot onzen held terug.
Frederik van halden had, spoedig na de groote omwenteling, het krijgsmansleven vaarwel gezegd, en zich begeven naar zijnen vriend christiaan, die te Keulen gevestigd was. Dáár was hij het akelige schouwspel ontweken eener vroeger door eigen kracht en volharding beroemde natie, die nu de speelbal was van vreemde luimen, en allengs het juk der slavernij voelde verzwaren. In het algemeene lot dat het Vaderland trof, deelden ook de bijzondere personen: het tijdvak van 1795 tot 1812 was eene periode voor slechts weinigen van vooruitgang, voor verre de meesten van voortdurenden achteruitgang in hunne zaken. En niet alleen Nederland, ook andere landen, en vooral Duitschland, deelden in dit ongeluk. Christiaan von xanten behoorde echter tot het kleine aantal wier finantiële omstandigheden met den algemeenen nood in eene tegenovergestelde rigting stonden; naar mate velen verloren, won hij. Te Keulen leidde hij een leven zoo als rijke bankiers dit kunnen doen, en hij wist zich voortdurend het volle vertrouwen van velen te verwerven, en het verkregene te handhaven. Ook frederik van halden had het onbepaaldste vertrouwen in zijnen vriend, die hem dan ook zorgvuldig de rente van zijn kapitaal uitkeerde. Gedurende vele maanden woonden de twee oude schoolmakkers onder één dak, en dat scheen hunne vriendschap voortdurend te versterken.
Tegen de lente van 1796 besloot van halden eene reis door sommige deelen van Duitschland te ondernemen; hij bezocht vele streken en steden, en keerde in den herfst van dat jaar voor het eerst naar zijn geboorteland terug. Van Amsterdam
| |
| |
meende hij, na een kort verblijf en het bezigtigen van de merkwaardigheden dezer stad, zijne reis, over Utrecht en Nijmegen, naar Keulen voort te zetten, toen eene bijzondere omstandigheid hem nog vele weken aldaar deed vertoeven.
Het was op eenen zaturdag-avond, dat hij, uit den Hollandschen schouwburg naar zijn logement terugkeerende, nog in den geest geheel bezig was met het voortreffelijke spel van hen die gedurende den avond hem in verrukking gebragt hadden. In deze stemming, als vreemdeling in eene stad welke hij voor de eerste maal in zijn leven bezocht, bij eenen donkeren avond, toen de straatverlichting nog zoo veel te wenschen overliet, was het niet te verwonderen, dat van halden, door het inslaan eener verkeerde straat, aan het dwalen kon geraken. In diepe gedachten verzonken, had hij eene wijl met eene menigte schouwburgbezoekers denzelfden weg gevolgd, en van het Koningsplein was hij in eene verkeerde rigting den Singel opgegaan, en had hij reeds eenen geruimen tijd voortgeloopen, toen hij eindelijk bemerkte dat hij, zoo voortgaande, nimmer den Munttoren in het gezigt zou krijgen. Hij wilde eerst denzelfden weg teruggaan; maar besloot spoedig, om tijd te winnen, door eene der dwarsstraten naar de Kalverstraat te komen, en aldus de plaats zijner bestemming te bereiken. Ondertusschen was het reeds tamelijk laat geworden; de grachten en straten waren als verlaten, en spoedig bevond hij zich geheel alleen, zoo als hij dacht, op één der 's avonds zoo weinig bezochte burgwallen. Hier trof een sterk klagend geluid zijn oor. Dit werd voortgebragt door eenen knaap van ongeveer veertien jaren, die geknield lag bij eene vrouw. Het treurige paar menschen te zien, en naar de oorzaak hunner smart te vragen, was voor frederik hetzelfde. De knaap antwoordde op zijne vraag alleen met de woorden: ‘Ach, Gott! meine Mutter! meine liebe Mutter!’ Het was hem nu duidelijk dat hij Duitschers voorhad, en hij was diep getroffen door de gedachte aan het lot van menschen die, welligt honderden uren van hunne geboorteplaats, in het vreemde land aan de grootste ellende ter prooi waren! Hij wendde zich tot
de vrouw, en haar opbeurende, bemerkte hij dat zij eene kortstondige bezwijming had gehad, veroorzaakt door te groote vermoeijenis zonder genoegzaam voedsel genoten te hebben. Hij bewees deze ongelukkige de dienst welke zij op
| |
| |
dit oogenblik noodig had, door op den hoek der straat den bakker op te kloppen, en brood te koopen. Met gretigheid werd het door moeder en zoon gebruikt, die ondertusschen regt verheugd waren in hunne moedertaal hunnen nood aan een barmhartig mensch te kunnen klagen. Van halden vernam dat zij de weduwe was van eenen Pruis, vroeger meesterknecht in eene aanzienlijke papierfabrijk; dat die fabrijk door brand was vernield geworden; dat haar man besloten had, nu er voor hem gedurende den winter geen werk te verkrijgen zou zijn, met zijn gezin naar Holland te trekken, en daar bij de groote papierfabrijkanten aan de Zaan zijn onderhoud te zoeken; dat haar op die reis evenwel allerlei ongelukken overkomen waren, waarvan het einde was geweest dat haar diep betreurde man te Amsterdam in het gasthuis was overleden, en zij sedert eenige weken zich met haren zoon johann in de beklagenswaardigste omstandigheden bevond: alleen, verlaten te midden eener groote stad, waar zij niemand kende, en niet wist op welke wijze zij zich het noodige onderhoud zou verschaffen. Gedurende de ziekte haars mans was het overgebleven reisgeld verdwenen, en nu bevond zij zich in de meest kommervolle omstandigheden. Van halden had gevraagd naar de tegenwoordige verblijfplaats der vrouw, haar eenig geld gegeven, en haar genoegzaam versterkt achtende om haar aan de zorg van haren johann over te laten, zette hij zijnen weg voort, met het zoete bewustzijn van aan behoeftige medemenschen in nood hulpe te hebben verschaft.
Toen van halden weder in zijn logement aanlandde, vond hij den heer des huizes hem met ongerustheid wachtende. Hij verhaalde dien zijn wedervaren, en hun gesprek bragt er hen natuurlijk toe om te denken aan de meest geschikte middelen om der arme bedrukte vrouw in haren nood geschikte hulp te verschaffen. De logementhouder prees zeer het hoofd der stedelijke policie, en meende dat men door diens tusschenkomst het best de noodige hulp zou kunnen verleenen. Van halden bezocht den volgenden dag dien hoofd-ambtenaar, en deze nam terstond welwillend aan om naar de vrouw en hare omstandigheden te doen onderzoeken. Het aangevangen werk der liefdadigheid werd aldus voortgezet, en onder de middelen die beproefd werden om voldoende ondersteuning te erlangen, behoorde ook een bezoek van den Heer van halden bij een van de aan- | |
| |
zienlijkste kooplieden der stad, van dezelfde plaats als de weduwe afkomstig, die in zijne jeugd arm te Amsterdam aangekomen, en toen als kelderknecht geplaatst was, maar nu, door vlijt, schranderheid, zuinigheid en geluk, groote rijkdommen bezat. De Heer friedhoff ontving hem hartelijk, en toonde met der daad dat een gelukkig koopman ook een weldadig mensch kan zijn. Maar die bezoeken bij friedhoff hadden hem ook in kennis gebragt met diens gade en eenige dochter. Reeds bij de eerste ontmoeting had de schoonheid en het zedige voorkomen der jeugdige margaretha een diepen indruk op hem gemaakt, en hij zegende in zijn hart de omstandigheden, die hem veroorloofden nog dikwijls het aangename gezelschap der friedhoff's te kunnen genieten. Maegaretha had spoedig vernomen om welke redenen de vreemde heer zoo dikwijls haren vader bezocht; haar goed hart was getroffen door zijne weldadigheid, en hoe meer zij in de gelegenheid kwam om met van halden te spreken, des te meer merkte
zij zijn gevoel op voor alles wat goed en schoon is. Zijn wel wat vreemd, maar echt mannelijk voorkomen werkte mede om den indruk te versterken, dien hij wederkeerig maakte op haar, en het gevolg er van was het ontstaan eener wederzijdsche genegenheid, die spoedig tot innige liefde klom.
De Heer friedhoff had, met het goede in zijn karakter, dien hoofdtrek der Duitsche naburen tevens die hen hooge waarde aan rangen en titels doet hechten, en toen dus, na een paar maanden, Baron van halden bij den vader aanhield om de hand der schoone margaretha, voelde deze zich ongemeen vereerd, en - en zoo werd van halden de erkende minnaar der rijke koopmansdochter.
Hij deed nu weder eene reis naar Keulen, om zijnen vriend von xanten met alles bekend te maken, en tevens om, nu hij zich te Amsterdam dacht te vestigen, zijn kapitaal onder eigen beheeÅ• te nemen. Het eerste berigt was den bankier zeer aangenaam, het tweede minder. Juist had hij deelgenomen in aanzienlijke speculatiën, en daartoe ook het kapitaal van van halden gebezigd. Ongaarne zou hij dus eene betrekkelijk aanzienlijke som uitkeeren. Hij wist den vertrouwenden vriend te overreden, en beloofde door hoogeren interest zijnen dank voor het vernieuwde vertrouwen te betoonen.
| |
| |
In het voorjaar van 1797 werd frederik van halden met margaretha friedhoff in den echt vereenigd. Onder de vele bezoeken gedurende de bruidsdagen was er geen hun aangenamer dan dat der Duitsche weduwe met haren johann. Zij waren immers de oorzaken hunner kennismaking geweest, en wat kon zuiverder vreugde geven, dan het bewustzijn door het volbrengen van de pligten der menschenliefde zijn eigen geluk gegrondvest te hebben! - Van halden wilde ook nu der weduwe zijne dankbare gezindheid doen blijken. Door geld en voorspraak bragt hij 't zoo ver dat de goede vrouw op een hofje kwam, en hij verzekerde haar het inkomen dat daarbij vereischt werd. Den jongen johann, die zoo dankbaar was voor het goede aan zijne moeder bewezen, nam hij, op diens verzoek, als huisknecht in dienst, overtuigd, dat de trouw nimmer beter kan zijn gegrond dan op dankbaarheid.
Het geluk der jonge echtelingen bleef eenige jaren voortduren, en zoo men op de liefde en vrede lette, welke alle de genoegens van het dagelijksche leven tot een onbeschrijfelijk zalig genot verhieven, dan mogt men hen in de hoogste mate gelukkig roemen. Hun huwelijksheil werd nog vermeerderd door de geboorte eener dochter, en later van eenen zoon. - De politieke gebeurtenissen echter werkten zoodanig op alle gezinnen in Nederland, dat er maar weinige waren die niet onder den druk der tijden leden. Ook de oude friedhoff, met zijne voorname betrekkingen in Duitschland, moest de gevolgen van den oorlog, die het vasteland van Europa teisterde, ondervinden. In Duitschland vooral heeft de krijg op het laatst der vorige en in het begin der tegenwoordige eeuw menigen wèlgestelden handelaar tot den bedelstaf gebragt, en dit werkte terug op hunne correspondenten in andere landen. Niemand ondervond dit te Amsterdam eerder dan hij, die bovendien, dewijl zijn handel zich bij voorkeur tot koloniale waren bepaalde, door de vijandigheid van Engeland groote verliezen leed. Trapsgewijze moest hij zijnen staat minderen, en mogt zich ten laatste nog gelukkig rekenen, dat hij, zijne zaken liquiderende, nog iets overhield, hoewel 't niet meer was dan het volstrekt noodige, om met zijne vrouw hoogst eenvoudig en afgezonderd te kunnen leven. Deze eervolle uitkomst echter was niet bereikt, zonder dat ook van halden en zijne gade aan hunnen beproefden vader den aanzienlijken schat hadden
| |
| |
teruggegeven, welke het uitzet van Mw. van halden bij hare echtvereeniging had uitgemaakt. Zoo had dit ook invloed op het lot van van halden. Deze kon op een stillen, deftigen voet voortleven, door de hooge rente, welke zijn kapitaal, onder de administratie van den Keulschen bankier, voortdurend afwierp. Toch was het den zorgenden vader, toen hem nu ook een zoon geschonken was, een dure pligt, voor het lot zijner lievelingen te zorgen. Als oud krijgsman had hij steeds de gebeurtenissen met de grootste belangstelling gevolgd, en zijne oogen fonkelden zoo dikwijls hij dacht welken roem jonge en oude krijgslieden behaalden. Met meer dan gewone geestdrift sprak hij steeds over de heldendaden van den Generaal bonaparte, aan wiens krijgstalent het lot van Europa, en aan wiens politiek dat van Frankrijk hing. Het moge voor een Nederlandsch oor en hart vreemd klinken, als wij zulk cene gezindheid niet afkeuren; maar men lette op den tijd van welken wij spreken. Ook voor den Nederlander bestaat er een overgroot verschil tusschen den Generaal bonaparte, die, na zijne terugkomst uit Egypte, een einde maakte aan de wanorde in Frankrijk, en toen nog de rol eens washington's had kunnen vervullen, en den Keizer der Franschen, napoleon I, die van 1810 tot 1813 het dierbare Vaderland, ja, geheel Europa, voor zijn ijzeren schepter deed bukken. Daarenboven was van halden krijgsman. Was het dan onnatuurlijk dat de wensch om het lot zijner lievelingen te verbeteren, en weder mede te dingen naar eer en roem, hem het voornemen deden opvatten en ten uitvoer brengen om den Franschen Consul, bij 't hernieuwen van den oorlog, na den kortstondigen vrede van 1802, zijnen degen aan te bieden? Van halden trad in 1803 als luitenant bij een nieuw opgerigt huzaren-regement in dienst, en van toen af had hij bestendig
deel aan de krijgstogten des wereldveroveraars. Hij onderscheidde zich en verwierf roem en bevordering, zoodat hij - gelijk wij reeds gehoord hebben - Kolonel en Ridder van het Legioen van Eer was, toen hij, in 1813, aan het hoofd van zijn regement den dood vond.
Eer hij tot het volvoeren van zijn plan kon komen, had hij eene harde proef door te staan. De liefde voor vrouw en kinderen streed in zijn hart tegen belang en roemzucht; zijne margaretha meende dat zij tevreden moesten zijn met
| |
| |
het hun geschonken lot, en smeekte den geliefden echtgenoot haar en hare kinderen niet te verlaten. Wat van halden echter besloten had, meende hij te moeten doen. Hij wederstond de wijzere inspraken van zijn hart, en zeide gade en kinderen vaarwel, om ijdele eer na te jagen. Daar de droeve vrouw en moeder nu geen genoegen meer smaken kon in Amsterdam, en het ook raadzaam was naar een minder duur en stiller verblijf te trekken, vestigde zij zich met haren vader, die inmiddels weduwnaar was geworden, in het stadje waar wij haar reeds hebben aangetroffen. De trouwe johann, die zijnen weldoener en meester niet had willen verlaten, was den Heer van halden als bediende gevolgd, en dit gaf Mevrouw van halden eenigen, hoewel maar flaauwen troost; zij wist althans, dat haar echtvriend steeds een minnend, geheel aan hem overgegeven hart zou bij zich hebben.
Wat Mevrouw van halden haren kinderen, aangaande het vernieuwde krijgsmansleven haars echtgenoots verder verhaalde, zullen wij maar niet mededeelen, daar het tot den draad van ons verhaal niet zoo zeer behoort. Eene bijzonderheid echter moeten wij nog vermelden. Onze held had, vóór hij zich bij den eersten Franschen Consul vervoegd had, een bezoek aan von xanten gebragt, om dezen kennis te geven van hetgeen hij voornemens was te doen; en hem te verzoeken voortaan de rente met den Heer friedhoff, wien hij de noodige volmagt gegeven had, te verrekenen. Van halden, die steeds het grootste vertrouwen in den bankier stelde, had dezen ook te kennen gegeven, dat het hem aangenaam zou zijn, indien von xanten daartoe gelegenheid kon vinden, door diens tusschenkomst tijding van zijne geliefde betrekkingen te ontvangen.
Het vertrouwen, door van halden in den vriend zijner jeugd gesteld, was echter verre weg van goed geplaatst. Door het gedurig speculeren op anderer verlies, dat hem in die dagen van achteruitgang van zoo veler zaken gelukte, was hij gedurig rijker geworden; maar, vermits het verkrijgen van schatten den dorst naar meer niet, of maar zelden kan lesschen, zoo werd ook hier het wèlslagen van von xanten de oorzaak van drift naar altijd grooteren rijkdom. Den volleerden speculant was weldra ieder middel welkom, om zijn vermogen te vergrooten. Naar mate zijne schatten aangroeiden werd ook
| |
| |
zijn geweten ruimer, en toen ook hij de noodlottige tijding van het sneuvelen des kolonels vernomen had, waren er bijzonderheden die door niemand opgehelderd konden worden; want von xanten verklaarde stout weg, dat hij nu regtmatig bezitter was van het kapitaal, door van halden eenmaal aan hem toevertrouwd. Door welk middel hij zich dat kapitaal had weten toe te eigenen, zal in het vervolg genoegzaam blijken; maar wij moeten nu nog eens teruggaan: een andere hartstogt van den bankier geeft daartoe aanleiding.
Von xanten ondernam in 1804 eene reis naar Holland, en maakte van die gelegenheid gebruik om ook aan de echtgenoot zijns vriends te M. een bezoek te brengen. De ontvangst welke hij daar genoot, was hartelijk, en geen wonder; steeds had van halden hem afgeschilderd als een voorbeeld van trouwe vriendschap, en daar hij ook steeds gezorgd had dat de rente van het kapitaal op de bepaalde tijdstippen werd betaald, zoo had hij daardoor mede het vertrouwen van margaretha's vader verworven. Zijn voornemen om slechts weinig dagen te M. te vertoeven, werd door het gulle onthaal veranderd; maar meer nog door eenen onweêrstaanbaren indruk welken de nog zoo schoone, jeugdige vrouw op hem gemaakt had. Zelfzuchtig als hij was, voedde hij het ontkiemende vuur van lagen hartstogt, zonder te denken aan de schandelijke ontrouw, welke hij, in gedachte zelfs, reeds aan zijnen vriend pleegde. De niets kwaads vermoedende vrouw - want hoe zou haar zuiver hart het denkbeeld eener ongeloofelijke neiging hebben kunnen bevatten! - beantwoordde zijne meer dan gewone beleefdheden in het begin met hartelijke welwillendheid; zij hield die voor een gevolg van de vriendschap welke de twee mannen van de school af voor elkander gekoesterd hadden. Het karakter van von xanten maakte hem steeds gezind om alles in zijn eigen voordeel uit te leggen, en de ongedwongen vriendschapsbetuigingen van Mevrouw van halden deden hem gelooven dat ook hij indruk op haar gemaakt had. Anderen naar zich-zelven beoordeelende, was hij eindelijk onbeschaamd genoeg om zich aan zijne geheel onvoorbereide gastvrouw te verklaren. - Zonder moeite zouden wij hier een tooneel van hooghartigen vrouwen-adel tegenover lage mannenhartstogt kunnen schilderen; maar onze lezers hebben geene voorlichting noodig om te gevoelen welk eene verontwaardiging
| |
| |
Mevrouw van halden aan zulk eene beleediging tegenoverstelde. Zij verplette door de kracht harer huwelijksliefde en trouw den laaghartigen verleider, wien zij het verder verblijf in hare woning ontzeide, met bedreiging van, indien hij niet dadelijk vertrok, alles aan haren vader te zullen openbaren, en ook haren echtgenoot van de ontrouw eens door hem te zeer vertrouwden vriends te verwittigen. - Von xanten was diep gekrenkt, en nu veranderde zijne ongeoorloofde liefde in even laaghartige wraakzucht. Hij wist evenwel zekere houding aan te nemen, beleed zijne schuld, bad om vergeving, en, tot groot genoegen van de brave vrouw, was de nu onaangename gast den volgenden dag vertrokken.
Dit voorval - daar Mevrouw van halden 't voor haren echtgenoot verborgen hield, omdat zij hem, die onder dagelijksch doodsgevaar in den vreemde rondzwierf, geene verdrietelijkheden wilde veroorzaken - had voor het uiterlijke op haar lot geen invloed; maar was in verdere jaren van gewigt, omdat de bankier, die zijne afwijzing nimmer vergeten kon, daarin een prikkel te meer had, om zich het kapitaal zijns vriends toe te eigenen. Na den dood des kolonels had hij aan diens weduwe eenen brief van rouwbeklag gezonden, met aanbieding, om, zoo als vroeger geschiedde, over contanten te disponeren. Mevrouw van halden, die daar niets vreemds in vond, had gedurende een paar jaren, na den dood haars echtvriends, gelden uit Keulen ontvangen, waarvoor zij-zelve nu quittéren moest, wijl haar vader, kort na het sneuvelen van van halden, door eene beroerte buiten staat was geraakt om te teekenen. Daarbij was de oude Heer friedhoff tot mede-voogd over de onmondige van halden's benoemd, maar hij had geene reden gevonden om in den toestand der geldmiddelen zijner dochter en kleinkinderen naar eenige verandering te trachten: de financier genoot zijn vol vertrouwen. Met den dood van den Heer friedhoff, in 1816, had daaromtrent eene groote verandering plaats. De nieuw benoemde toeziende voogd wilde van zijn regt gebruik maken, en vorderde daarom dat het kapitaal door den Heer von xanten uitgekeerd, en in Nederlandsche staatspapieren belegd zoude worden. Mevrouw van halden schreef in dier voege naar Keulen, en was niet weinig verwonderd op hare aanvrage zelfs geen antwoord te bekomen. Na verloop van
| |
| |
een paar maanden herhaalde zij met aandrang haar verzoek, en nu ontving zij eindelijk eenen brief van von xanten, waarvan de inhoud, evenzeer als het daarbij gevoegde papier, niet alleen hare verwondering gaande maakte, maar haar tevens eenen hevigen schrik veroorzaakte. De brief luidde aldus:
Keulen, 29 December 1816.
Mevrouw!
Uwe geëerde letteren van den 15den October l.l. zijn mij eerst te gelijk met uwen laatsten van den 20sten dezer in handen gekomen. Dat ik dien niet ontvangen heb werd veroorzaakt door eene afwezigheid, welke ik gedurende de laatste drie maanden om dringende zaken heb moeten maken. Ik vraag u dus nederig verschooning voor de late beantwoording van uwen eersten brief; maar tevens moet ik u mijne hoogste verwondering te kennen geven over den inhoud uwer beide missives. Is het u dan geheel onbekend gebleven, welke schikkingen ik met uwen geëerden echtgenoot, mijnen betreurden vriend, Kolonel van halden, gemaakt heb? Nevensgaand stuk, hetwelk een afschrift bevat van een document, tusschen mij en den overledene in vroegere jaren opgemaakt, zal u de reden mijner verwondering duidelijk doen inzien. Zoo het bestaan daarvan steeds voor u een geheim gebleven is, dan is mij zulks zeer leed; maar ik kan noch mag u daarvan langer onkundig laten. Het zal u waarschijnlijk niet moeijelijk vallen in de oude papieren van den Kolonel daaromtrent eenig spoor te ontdekken. Na den dood uws echtgenoots, waarvan ik mij een authentiek bewijs heb verschaft, heb ik het oorspronkelijke stuk ter behoorlijke plaats doen wettigen, en ik ben daardoor in het volle, regtmatige bezit van het kapitaal getreden. Het zal u daarenboven niet uit het geheugen gegaan zijn, bij gelegenheid dat ik de eer had u mijn hartgrondig leedwezen over het door u geleden verlies te betuigen, dat ik u mijne diensten heb aangeboden, en u verzocht heb, zoo u zulks conveniëerde, over mijne kas, op rekening, te disponeren. Ik heb dus het voorregt u, Mevrouw! voor eene som van f 5040. - als debet in mijn kassaboek te vinden. Aangenaam zal het mij zijn, zoo het u mag goeddunken, ook deze zaak te vereffenen. Het zal u, na den dood van den waardigen Heer friedhoff wel niet moeijelijk vallen
| |
| |
deze geringe som af te doen. Genoemde Heer stond vroeger als een der rijkste handelaren te Amsterdam bekend, heeft met eere geliquideerd, en zijn overgewonnen kapitaal zal door de eenvoudige, bijna landelijke leefwijze te M., waarover ik uwe familie inderdaad steeds heb moeten prijzen, met eene aanmerkelijke som vermeerderd zijn.
U mijne goede diensten steeds blijvende aanbieden, zie ik met verlangen uw antwoord te gemoet, terwijl ik de eer heb te zijn,
Mevrouw, Uw zeer onderd. dienaar, ch. von xanten.
Het bij den brief gevoegde afschrift was van den volgenden inhoud:
Op den vijftienden Januarij van het jaar 1700 zes-en-negentig, zijn wij ondergeteekenden, Baron frederik van halden, Rentenier, en Baron christiaan von xanten, Bankier, beide wonende te Keulen, met elkander overeengekomen als volgt:
Ten eersten, erkent de tweede ondergeteekende onder zijne berusting te hebben eene somma van zestig-duizend Thaler, Pruissische munt; uitmakende de winst op verschillende door hem voor gezamenlijke rekening gedane speculatiën.
Ten tweeden, verbindt de tweede ondergeteekende zich om aan den eerst ondergeteekende van de helft der bovengenoemde som eene rente te voldoen van zeven ten honderd jaarlijks; te betalen op den 1sten Mei en den 1sten November van ieder jaar, telkens de helft; tegen quitantie van den eerst ondergeteekende of diens regthebbende.
Ten derden, bepalen de ondergeteekenden dat het genoemde kapitaal, na het overlijden van één hunner, aan den anderen contractant in vollen en vrijen eigendom zal overgaan; doende daartoe elk der ondergeteekenden volkomen afstand van de hem toebehoorende helft van het genoemde kapitaal, indien hij het eerst mogt komen te overlijden.
Van deze overeenkomst hebben wij twee eensluidenden gemaakt en geteekend te Keulen, den 15den December 1796.
(Geteekend) t. van halden.
ch. von xanten.
| |
| |
Het stuk was, natuurlijk, in de Duitsche taal gesteld.
De ontsteltenis van Mevrouw van halden is niet te beschrijven. In haar droevige lot als weduwe had zij nog altijd een lichtend punt in haar leven gezien. Hoezeer niet in weelde kunnende leven, had zij toch nimmer cenige behoefte gekend. Tevreden met het betrekkelijk ruim inkomen haars echtgenoots, en stil te M. levende, had zij zelfs gelegenheid gevonden, om wèl te doen aan anderen en voor haar-zelve te sparen. Na den dood van haren echtgenoot was haar dit uitnemend te stade gekomen, om onbekrompen in de opvoeding harer kinderen te voorzien. Het kleine fortuin haars vaders was haar eigendom geworden, en, hoe zwaar beproefd door het verlies van echtgenoot en ouders, had zij toch met dankbaarheid de zorg des Allerhoogsten erkend, die haar in staat gesleld had, om op een deftigen voet te blijven leven, en hare moederpligten te vervullen. Maar die zorgelooze toestand was eensklaps in eene kommervolle toekomst veranderd! De brave moeder wist nu niet meer op welke wijze zij in staat zou zijn hare kinderen, vooral haren zoon, te vestigen. - Gelukkig had zij in de lieftalige, achttienjarige margaretha eene teederminnende dochter, ja, eene liefderijk bezorgde vriendin. Het jeugdig gemoed der lieve schoone was meer begaan met de smart der geliefde moeder, dan met hetgeen zij-zelve door dezen slag der fortuin voor het vervolg zou verliezen. De hevige ongesteldheid der moeder, door dit ongeluk veroorzaakt, vereischte vooreerst al hare zorg, en het was niet dan nadat de toestand der zieke geene vrees voor gevaar meer opleverde, dat zij met hare moeder over het gewigtige, maar treurige voorval wilde spreken. Toen echter werd ook spoedig besloten om den voogd van margaretha en willem daar kennis van te geven, en diens goeden raad en hulp in te roepen. Deze, een regtschapen en wèlgesteld man te Amsterdam, was na weinige dagen te M., en onderzocht naauwkeurig naar hetgeen Mevrouw
van halden bekend was van de vroegere verbindtenis, welke er tusschen haren echtgenoot en von xanten bestaan had. Op het eerste berigt was hem de zaak zeer vreemd voorgekomen. ‘Hoe zoude’ - aldus redeneerde hij - ‘een verstandig man aldus het bezit van een niet onaanzienlijk kapitaal hebben kunnen blootstellen aan de kansen van een langer of een korter leven? Hoe was het mogelijk dat
| |
| |
van halden zijne vrouw van zulk eene gewigtige zaak geheel onkundig zou gelaten hebben!’ - Hij kwam dus naar M., met zekerheid bijna van het bestaan van bedrog, en deelde zijne zienswijze aan Mevrouw van halden mede. Zijne overtuiging werd echter door twee daadzaken aan het wankelen gebragt: het hooge bedrag der rente, welke van halden zoo vele jaren genoten had, in verband met het groote fortuin des schoonvaders, dat nog onverminderd was tijdens het huwelijk, deed hem eenig vermoeden opvatten van de mogelijkheid dat zulk eene overeenkomst kon gesloten zijn, en toen ook hij, uit het verhaal van het leven des kolonels vernam dat deze, kort na de liquidatie der firma friedhoff, zulk eene groote begeerte betoond had om meer inkomsten te verkrijgen, in het belang zijner kinderen, werd zijne eerste overtuiging nog meer verzwakt. Toch gaf hij aan Mevrouw van halden den verstandigen raad om de zaak te doen onderzoeken, en alle moeite aan te wenden, om, zoo dit bestond, het dubbel der overeenkomst te vinden, dat toch in handen des kolonels moest gekomen zijn. Alle nasporingen echter waren vergeefs; niets in de papieren van van halden duidde op het bestaan er van, en ook geen der menigvuldige brieven en schrifturen, in zijne nalatenschap gevonden, bevatte deswege één woord. De mogelijkheid van het verloren gaan van zulk een stuk bestond, daar johann verzekerde dat zijn meester zich menigmalen beklaagd had over het verlies van een valies, waarin waarschijnlijk papieren of zaken voor hem van waarde geweest waren. Het eindbesluit was, dat er ten minste twijfel kon gevoed worden; een besluit waartoe Mevrouw van halden te eerder kwam, omdat zij, sedert 1804, geene andere dan ongunstige denkbeelden van den Duitschen bankier kon voeden. Zou hij, die laaghartig genoeg geweest was om het dierbaarste
dat zijn vriend op aarde bezat, te belagen, ook niet in staat zijn, om op eene oneerlijke wijze zich diens geld toe te eigenen? - Er bleef niets over dan de weg van regten. Aan een ervaren advocaat te Keulen werd volmagt gezonden, om voor de weduwe van halden te handelen, en nu volgde er een tweetal bange jaren voor de arme vrouw, die, behalve het regtsgeding te Keulen, nog een ander in Nederland had vol te houden; want von xanten had, toen hij voor de Keulsche regtbank werd aangeklaagd wegens vermoeden van kwade
| |
| |
trouw, Mevrouw van halden doen dagvaarden tot het terug-geven der somma van f 5040. - door haar, na van halden's dood, op zijne kas getrokken. In die droevige gesteldheid had de zwaar beproefde niets anders over dan het kleine inkomen, waarvan haar vader geleefd had; - hare bespaarde penningen minderden bij den dag, en zij achtte 't dus raadzaam om eene kleinere woning te betrekken, en haar geheele huishouden in te krimpen. De trouwe johann, die een waar medelijden had met het lot van het hem dierbare gezin, wilde haar niet verlaten, maar bleef zijne dienst als vroeger vervullen, en toonde daarmede alweder dat de weldaad, hem en zijner moeder bewezen, aan geene ondankbaren was besteed.
Een regtsgeding als dat te Keulen, is, natuurlijk, niet spoedig afgeloopen, en als partijen, gelijk in het tegenwoordige geval, niet in hetzelfde land wonen, dan valt het ligt te begrijpen, dat dit de beslissing althans niet verhaast. De bekwame advocaat, door den vriend van Mevrouw van halden gekozen, had een heimelijk gevoel, dat hij geroepen was om verdrukte onschuld te verdedigen, en deed daarom alle pogingen om de zaak in het licht te plaatsen; maar steeds stuitteden zijne pogingen op het alles afdoend authentieke bewijs, waarvan de handteekeningen met zorg werden bestudeerd, zonder dat de geoefendste expert er eenige aanleiding in kon vinden om die van van halden voor niet echt te houden. De zaak bleef gedurende bijna twee jaren hangende, en daardoor ook die in Nederland betreffende de voorgeschoten gelden. Het verlies van de eene moest noodwendig ook het verlies van de andere ten gevolge hebben. Eindelijk moest de Keulsche regtbank toch uitspraak doen; voor eene allerlaatste reize zou de zaak dienen, en daarom had de advocaat van Mevrouw van halden haar uitgenoodigd, nogmaals al de papieren van vroegeren tijd na te gaan, ten eerste om te zoeken naar eenige aanwijzing; ten andere om hem te voorzien van eenige brieven en andere eigenhandig geschreven en onderteekende stukken van van halden, van het jaar 1796. Het was met die onaangename navorsching dat wij Mevrouw van halden in het begin van ons verhaal bezig vonden.
Johann was bij het verhaal van Mevrouw van halden tegenwoordig geweest, en had aandachtig geluisterd naar de levensgeschiedenis, van welke eenige trekken hem zoo levendig voor
| |
| |
den geest stonden. Toen zijne Mevrouw aan het krijgsmansleven van den kolonel gekomen was, had hij haar nu en dan te regt gewezen, als zij eenige bedrijven zijns meesters niet genoeg naar zijnen zin deed uitkomen; dan was hij ook steeds voortgegaan in het vermelden van hetgeen zijn herinneringsvermogen hem ingaf, en dan verklaarde hij weder naar den oorlog te verlangen, wijl hij dan welligt in staat zou zijn den bedrieger te ontmaskeren en te doen straffen.
Welke moeite moeder en dochter den volgenden dag ook aanwendden om eenig licht in de duisternis te brengen, niets kon baten; alleen konden zij aan het tweede verzoek van den advocaat voldoen: er werd een paket gemaakt van brieven en geschriften, die allen het jaartal 1796 droegen, en nu kwam het er slechts op aan om te weten op welke wijze de papieren naar Keulen zouden gezonden worden.
Door het veelvoudig spreken over het beruchte contract, had ook johann zijne gedachten daarover laten gaan, en in zijne eenvoudigheid verklaarde hij eens in de tegenwoordigheid van den voogd der kinderen, dat de kolonel, die op den avond van zijn sneuvelen eenig onbestemd voorgevoel van zijn naderend einde scheen gehad te hebben, lang met hem gesproken, en hem gevraagd had, of hij - indien het lot van zoo velen ook zijn deel wierd - of hij, johann, dan wel altijd zijne vrouw en kinderen zou blijven dienen; dat de kolonel bij die gelegenheid had gezegd: ‘met eenen trouwen dienaar als gij, en met een vriend als von xanten, zal het mijnen dierbaren noch aan hulp, noch aan het noodige ontbreken’. - Johann hield het er voor dat de laatste woorden die zijn heer met hem gesproken had, geene logentaal konden bevatten, en achtte het daarom zeker dat von xanten een gaauwdief was. Dit gezegde van johann was den advocaat medegedeeld, die daarom verzocht had dat de trouwe knecht als getuige zou mogen optreden, en daarom was het dan ook dat johann nu belast werd om de reis naar Keulen te ondernemen, en de papieren tevens ter bestemde plaatse te brengen. Johann vertrok, en het was voor de familie van halden als of in hem haar laatste steun werd weggenomen.
Wel waren 't kommervolle dagen, die het huisgezin te M. nu doorbragt. Het lot van allen zou binnen weinige weken beslist zijn. Moeder en dochter waren bijna nacht en dag in
| |
| |
het gebed als verzonken; zij en de jonge van halden hadden de vaste overtuiging verkregen, dat haar man en hun vader niet zoo zorgeloos zou geweest zijn voor de toekomst zijner geliefden; zij gevoelden het, dat zij de slagtoffers van een snood bedrog waren; steeds had dit denkbeeld hun kracht in het lijden geschonken, en het vertrouwen op eindelijke uitkomst door de zorgen der Voorzienigheid was levendig gebleven. Maar nu het beslissende oogenblik naderde, nu er tijdingen uit Keulen kwamen, dat de zaken geene gunstige wending schenen te nemen, nu met het verlies van het proces te Keulen ook dat in Nederland verloren moest gaan, was er bijna volslagen armoede voor de deur; want het kapitaal des ouden Heers zou voor de proceskosten moeten aangesproken worden.
In dezen neteligen toestand zag Mevrouw van halden geheel onverwachts eene geheel andere toekomst voor zich geopend; zij ontving eenen brief uit Keulen, en dien openbrekende, zag zij tot hare verbazing, dat hij was van den gehaten von xanten. Wat zou hij haar te schrijven hebben? - Het hart des menschen is een raadsel; von xanten scheen op het punt om door de uitspraak des regts voor altijd éénige eigenaar te worden van het vrij aanzienlijke kapitaal; hij was daarbij op het punt van Mevrouw van halden, die hem versmaad had, haren hoon met armoede te betalen, zoo als hij meende; en toch - juist nu kwam het beeld der vrouw, voor wie hij eens een hevigen hartstogt had gekoesterd, hem gedurig voor den geest. Hij had rust, noch duur; gevoel van berouw over het doorzetten van zijn regt, zoo als hij het noemde, vereenigde zich met eene opwelling van het hevige vuur der versmade liefde, en eindelijk kwam hij er toe, om aan Mevrouw van halden te schrijven dat het hem smartte haar zoo veel leeds te berokkenen; dat hij zelfs wenschte haar lot te verbeteren, en dat hij van haar niets anders daarvoor vroeg dan hetgeen zij hem eenmaal geweigerd had...haar hart! - en nu ook...hare hand! - Wèl besloten, voegde hij er bij, om, zoo de trotsche vrouw zijn edelmoedig aanbod van de hand zou wijzen, het regt in al zijne gestrengheid te doen volvceren.
Dit aanbod van von xanten was wel de wreedste foltering voor haar diep geschokt gemoed! Hoe, zij zou dien man, dien zij verachten moest, hare hand schenken! Zij zou aldus een
| |
| |
bedrog - want zij kon geen ander denkbeeld dan dit koesteren - helpen zegevieren! - En toch! - zoo zij aan dien ongerijmden eisch van haren vijand toegaf, dan was het lot harer kinderen immers verzekerd! - Hevige kampstrijd van gevoel van vrouwenwaarde en moederlijke liefde in haar binnenste! - Dagen en nachten duurde hij, en nog kon zij tot geen besluit komen, toen zij eenen brief ontving van den voogd harer kinderen, die haar berigtte dat zij zich, volgens tijdingen te Amsterdam gekomen, op het ergste moest voorbereiden! Nu behaalde de liefde der moeder de overhand boven het gekrenkte eergevoel der vrouw; zij schreef met sidderende hand aan von xanten: dat zij zijn voorstel zoude aannemen; en de noodlottige brief zou door haar-zelve naar het postkantoor te M. gebragt worden, toen zij tot hare verbazing den goeden johann, door de geopende voordeur, naar haar toe zag snellen. Zij wist niet wat zij van diens uiterlijk moest denken; hij was als een ander mensch geworden. Niet zijne kleeding; maar zijn gelaat, dat van vreugde glinsterde, teekende die verandering. Één woord slechts kon hij uiten: ‘Gewonnen! gewonnen!’ en hij sprong, ja, hij danste het huis binnen, gevolgd door zijne Mevrouw, die niet wist wat dit vreemde gedrag beteekenen moest. In de kamer gekomen, overhandigde johann haar eenen brief. Deze was van den advocaat, die haar eenvoudig meldde: dat de regtbank uitspraak had gedaan, dat zij het proces gewonnen had, met de kosten, en dus in het volle bezit was getreden van het betwiste kapitaal en de renten. Verder meldde de brief niets, dan alleen dat johann, aan wiens komst te Keulen bepaald de gelukkige ontknooping te danken was, haar wel het liefst zelf met de bijzonderheden zou willen bekend maken.
Onbeschrijfelijk groot waren de vreugde en de dankbaarheid der moeder, der dochter en des zoons; want ook dezen waren op het geroep van johann toegeschoten. Mevrouw van halden had geene woorden om haar gevoel te uiten; hare eerste beweging was zich op de knieën te werpen, en den dankenden blik ten hemel te heffen; nu kuste zij hare kinderen, en dat deed haar goed; want haar overstelpt hart kreeg nu lucht in tranen. Het eerst had zij het vermogen der spraak terug, toen zij eenen blik op den trouwen knecht wierp, die het zalige tooneel niet met drooge oogen kon aan- | |
| |
schouwen. Zij ging naar hem toe, en hem bij de handen vattende, kon zij uit den grond haars harten zeggen: ‘Dank, beste johann! dank!’
Zoodra de aandoeningen een weinig bedaard waren, brandde johann van verlangen om zijn wedervaren mede te deelen, en Mevrouw van halden en hare kinderen waren niet minder begeerig om het te hooren. Wij hopen dat onze lezers evenzeer wenschen zullen de ontknooping van het raadsel te vernemen.
Toen johann te Keulen was aangekomen, was zijn eerste gang naar den advocaat, die hem met welwillendheid ontving, hem daarna met bijzondere naauwgezetheid ondervroeg omtrent al hetgeen hij van zijnen heer en meester zich herinnerde, en hem ten slotte gelastte, om met de papieren zich naar den president der regtbank te begeven, en ze dien magistraats-persoon-zelf te overhandigen. Johann voldeed aan dien last, en nu werd hij ook door den regter ondervraagd, die hem onder anderen vroeg, of hij goed het schrift van den Heer van halden konde herkennen. Johann antwoordde bevestigend. Daarop haalde de regter een beschreven stuk papier te voorschijn, en overhandigde het den braven knecht. Johann's wangen gloeiden van verontwaardiging toen hij daar het document, dat het ongeluk eener hem dierbare familie bevestigde, in handen had. Hij zag naar de handteekening, en geloofde dat nu zijn woord welligt van veel belang kon zijn. Daarom keek hij naauwkeurig; de handteekening kwam hem wel echt voor; maar hij wilde zoo gaarne neen zeggen. Hij hield het papier tegen het licht, en werd daarop zóó wit als het papier-zelf. - De regter, die hem zag ontstellen, vroeg naar de reden.
- Dat papier is eerst nà 1796 gemaakt! - riep johann, sidderende van ontroering. Hij had den naam gelezen van den fabrijkant, bij wien zijn vader gewerkt had, maar 't was niet de oude naam, die tot in 1796, toen de fabrijk afbrandde, was gebruikt.
De regter stond verbaasd, en nog denzelfden dag werd de fabrijkant opgeroepen om getuigenis der waarheid te geven. Hij verscheen op den bepaalden tijd, en zijne verklaring bevestigde de uitspraak van johann volkomen.
De fabrijkant verklaarde: dat het papier, waarop het stuk
| |
| |
geschreven was, in zijne fabrijk was gemaakt, maar eerst nà 1801; zoo als bleek uit het merk: omdat het merk tot in 1796, alleen de voorletter h. van zijn eigen voornaam, hendrik, had gedragen, maar, sinds den wederopbouw der fabrijk en 't hervatten der werkzaamheden in 1801, twee voorletters vertoonde, zijnde h. en j.; de j. als voorletter van joan, den naam van zijn oudsten zoon, aan wien hij in 1801 deel in zijne zaken had gegeven.
Daarmede was de valschheid van het stuk bewezen, en de bedrieger ontmaskerd.
Von xanten onttrok zich door de vlugt aan den straffenden arm der geregtigheid; maar zijne zaken werden geliquideerd, en in een bloeijenden staat bevonden; zoodat Mevrouw van halden de dertig-duizend Thaler (van welke zij steeds den interest van zeven ten honderd genoten had) met den daarop verschuldigden interest, ten vollen ontving.
De uitkomst van dit geval bewees op nieuw de waarheid van het oude spreekwoord: dat er geene logen zoo snel is, die niet door de waarheid wordt achterhaald, en de dienst door johann bewezen leert ons, hoe deugd somwijlen zelve haar loon medebrengt: - van halden had eene weduwe en haren zoon te Amsterdam gered, en nu redde de zoon dier weduwe te Keulen de weduwe van halden en hare kinderen.
December 1855. |
|