Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 300]
| |
Om te behagen moeten wij den wilg gelijken, maar niet den eik.
Hij die gaarne raad geeft, heeft meestal zelf dien noodig.
Raad moet gelijk zijn aan den daauw, maar niet aan eene stortbui.
Wij gevoelen veel meer hetgeen wij vreezen dan hetgeen wij lijden.
Moeijelijk te behagen en gemakkelijk te mishagen, is de eigenschap van een hatelijk karakter.
De laagste wijze om ons-zelven te prijzen, is de daden van anderen af te keuren.
De man die zich schaamt arm te zijn, zou trotsch zijn als hij rijk ware.
Als wij van dooden spreken, moeten wij zachtkens over hun graf wandelen.
Prijst kinderen omdat zij mooi zijn, dan zullen zij trachten schoon te worden; prijst hen omdat zij zoet zijn, dan zullen zij trachten deugdzaam te worden.
Van alle hoedanigheden is gierigheid het meest strijdig met die van den Almagtige.
Zij die aan niemand een goed woord geven, verdienen dat ook van niemand.
Gemaakte deftigheid is als een stuk valsch geld, dat zoo lang in omloop blijft tot het beproefd wordt. |
|