Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBij den intogt van graaf karel II binnen Dordrecht, in 1515; voorgesteld te leiden in 1855. historische herinneringenGa naar voetnoot(*)
| |
[pagina 213]
| |
Toen de Vorst nog niet naar eene allen verbindende Grondwet regeerde, noch zijne inkomsten en uitgaven naar den wil eener volksvertegenwoordiging had te regelen; maar, bij zijne komst tot den troon, zich verbond tot vrijwillig door hem beloofde vergunningen, of aloude handvesten en voorregten te bezweren had, en daarop wederkeerig den eed zijner nieuwe onderdanen ontving, was de dag der huldiging een dag des verbonds, door het altaar geheiligd. De blijde intogten, entreées joyeuses, beslaan menige geïllustreerde bladzijde in de geschiedenis van Noord- en Zuid-Nederland; en men behoeft slechts de beschrijving er van te lezen, om een bepaald oordeel uit te brengen over den maatschappelijken toestand des volks, zijnen smaak en kunstzin, zijne beschaving en de uitingen van weelde en praal; terwijl het onpartijdig en onbevooroordeeld oog, dat de Middeleeuwen niet als een non plus ultra van volksontwikkeling aanziet, den vooruitgang van latere tijden in de voortbrengselen van poëzij en beeldende kunsten gewisselijk niet zal miskennen. Wat nu de tentoonstellingen zijn, waren toen die blijde inkomsten. De schilderkunst prijkte met hare soms kluchtige of wanstaltige voorstellingen. De rederijkers dongen in hunne batementen of spelen naar de goedkeuring der schoonen. Zij vervingen in zekere mate de ridderspelen uit vroegeren tijd, die van lieverlede in onbruik waren geraakt. Dagen lang was er feest, en des nachts spreidden duizende waslichten zoo helder hunne stralen rond, dat men twijfelen mogt of de zon wel was ondergegaan. Werden de vorsten met jubel en gejuich, met feestelijk onthaal en rijke geschenken begroet, en hunne harten door de warme liefde des volks vervoerd; van hunnen kant schenen zij niet slechts in wèl bemuurde wallen, maar ook in de harten des volks hunne intrede te willen doen. Zij spaarden moeiten noch kosten, om zich den gewenschten volkszin waardig te toonen. De herauten strooiden op de pleinen geld uit, en 't was een lust te zien, hoe grooten en kleinen uit de schamele menigte, door en over elkander, woelden en grabbelden, en toch niet zelden zonder zilver of koper weêr boven kwamen. Minder gevaarlijk, doch voordeeliger was de wedstrijd, die aan Luilekkerland deed denken. Hier stond eene eerepoort met brood behangen, en ieder die honger had behoefde slechts toe te tasten, mits hij niet te laat kwam. Dáár lag op het midden | |
[pagina 214]
| |
van de markt een gebraden os, die zijne ingewanden voor brood en worst had verruild, en geduldig als een lam zich aan het gretige mes ter ontleding overgaf. De wijn stroomde in overvloed. ‘Zoo was te Gent’ - zegt du rieu - ‘in 1468 voor het paleis aan beide zijden van eene schilderij een boogschutter, een Griek en een Turk, uit wier pijlen vin de Beaune sprong in twee groote steenen bakken, waaruit een ieder mogt komen scheppen, even als uit eene andere, die voor de keuken van 't hof stond, en hypocras opving uit de borst van een pelikaan. Desgelijks sprong er te Brugge, in 1515, witte wijn uit den bek van een kunstig vervaardigden kraanvogel, en uit de regterborsten van drie engeltjes boven een fraaijen pilaar, als ook uit pijlen, die een beeld boven den boog der Spaansche kooplui in de handen had...Het voorbeeld der grootste mildheid is te Brugge in 1497 gegeven, toen In die Bogaersstrate die vleeshouwers bewesen
Den willecomme met eenre figuure;
Ende in die Hoochstrate die lombaerden gepresen,
Daer groote triumphe is gheresen,
Drie oft iiij staedgen hoge, net ende puere,
Verhemelt met gouden laken, ter cuere,
Met speellieden, tonende daer jonst toten helde,
Sayende een groote menichte van ghelde.
Ende die Buyscayers desghelyc,
Met lakennen behangen, met lichte claer,
Drie vaten wyns daer synder publyc,
Deese lieten loopen voor arm ende ryck,
Die dorst hadde mocht drinken daer.
Die Spaegnaerden hadde iiij huysen voorwaer
Afgesloten, dat toogde hem naect,
Met twee costelike poorten gemaect,
Drie poorten behangen met scoonen lakene;
Ende lieten den wyn daer loopen uit tonnen,
Duer die blyscap, die hun stond te nakene,
Ende sayden gelt om genoecht te makene.’
Het spreekt van zelf dat thans de vermeende karel de fonteinen en broodpoorten met de gebraden ossen zijnen veronderstelden Dordrechtschen burgers niet aanbood, en toch waren de uit Frankrijk en van de Rijnboorden overgebragte fonteinen | |
[pagina 215]
| |
mildelijk springende, indien men zich maar de moeite gaf van met een zilveren sleutel de openingen te ontsluiten. Talrijke bedelaren overigens zagen elken vreemdeling voor een broodboom aan, en spraken hunne meeningen lastig genoeg uit.
Toen karel de Eerste in het beleg van Nancy zijne stoutheid met den dood betaalde, bragt zijne dochter maria, door haar huwelijk met den Aartshertog maximiliaan, de Grafelijkheid van Holland, benevens de overige Bourgondische bezittingen, in het niet veel vermogend Huis van Habsburg of Oostenrijk over. Een noodlottige val van haar paard (een niet zeldzaam sterfgeval onder vorsten, zoo als apoplexie een erfdeel schijnt van den hoog deftigen stand) verkortte hare dagen. Haren onmondigen zoon liet zij hare Staten, en haren gemaal de voogdij achter. Filips de Schoone trad in het huwelijk met johanna van Kastilië, en hij werd erfgenaam van de Spaansche kroon. In den jare 1500 zag karel het levenslicht, en de vroege dood zijns vaders en het droevig lot zijner moeder gaven hem, reeds als teederen knaap, in meer dan één werelddeel een uitgestrekt rijksgebied. Keizer maximiliaan voerde in de Nederlanden de voogdij over zijnen doorluchtigen kleinzoon, terwijl het Staatsbeheer aan de handen van Vrouwe margaretha werd toevertrouwd. In het jaar 1515 nam de jeugdige Vorst de teugels op van eene regering, die hij, veertig jaren later, verzadigd van staatszorg en roem, voor eene kloosterpoort zou nederleggen. Van een schitterend gevolg omstuwd, verliet hij in 't voorjaar van 1515 het kasteel van Mechelen, waar hij zijne kinderjaren had doorgebragt, en trok als in zegepraal door zijne voornaamste steden. Hij kwam op den derden Junij te Dordrecht, niet de grootste - dit was toenmaals Leiden - maar de oudste der zes Hollandsche steden, om aldaar tot Graaf en Heer gehuldigd te worden. Dit oogenblik werd nu als met een tooverstaf in 't leven teruggeroepen. De herauten van Holland, Luxemburg, Artois, Limburg en Henegouwen hebben de taak op zich genomen om bij den talrijken hofstoet de orde te bewaren. Ik weet niet of het toevallig is geweest, maar aardig was het zeker, dat de trein | |
[pagina 216]
| |
geopend en gesloten werd door Dordrechtenaren: den Heer de koning, die als charles de poupet, Raad en Opperstalmeester van Graaf karel, voorop toog, en den Heer smits, die onder de zwaar gewapenden te paard in de achterhoede reed. De trein bestond uit honderd-en-tachtig personen. Het geleide van muzijk-corps en militaire magt, en policiemannen ging als een anachronisme er nevens. Bij de orde die zich alom deed opmerken, vroeg men onwillekeurig: ‘Waartoe dat geleide?’ Eere hebbe de Leidsche bevolking en policie, dat die vraag gedaan kon worden! Daar togen zij als arm aan arm vooruit, de negentiende en de zestiende eeuw; de laatste al aanstonds vertegenwoordigd door vier stads-trompetters van Dordrecht; een edelman met drie fouriers te paard, en negen afgevaardigden uit de handboogschutterij en kloveniers, voorafgegaan door een tamboer en pijper. Boven die geharnaste schaar, in 't blaauw, met kaproenen van paarsch fluweel, stak de banier der schutterij uit, waarop de marteldood van St. sebastiaan, den beschermheilige van het gilde, was afgebeeld. Daarop volgde de stads-regering: dertien leden, door twee stadsboden, en de schout en de baljuw, door twee hellebaardiers voorafgegaan. Die stoet was achtbaar. Eene stadsregering beteekende toen iets meer dan nu. Er was een tijd waarin een burgemeester méér te zeggen had dan een constitutionele Koning van onze dagen. Zeven Zwitsersche soldaten volgden met hun kapitein en een vaandrig, die 't Bourgondische wapen verhief. Dáár droeg een moedig ros den zes-en-zeventig-jarigen jan I, Graaf van Egmond. Reeds in 1465 was hij in 't Heilige Land tot ridder geslagen. Een-en-dertig jaren lang was hij stadhouder van Holland, Zeeland en West-Friesland geweest. Zijne krachtige hand, die ginds en elders zoo zwaar op de Hoekschen nederviel, bezorgde hem den graventitel. Zijne borst is met het gulden vlies versierd. Naast hem rijdt de Luitenant-Stadhouder floris van Egmond, Graaf van Buren en Leerdam, Heer van IJsselstein. Hij was de grootvader van anna, de eerste vrouw van willem den Zwijger, die het Huis van oranje de aanzienlijke goederen van haar voorgeslacht aanbragt. Achter die beide hooggeplaatste personen komen de Staten | |
[pagina 217]
| |
van Holland, zes leden der ridderschap en edelen, zes vertegenwoordigers der groote steden: Dordrecht, Leiden, Delft, Gouda, Amsterdam en Haarlem; vier leden uit het Hof van Holland met zijnen griffier. Onder de beide vertegenwoordigers van den raad van financiën valt het oog bijzonder op dien statig gekleeden en met baret gedekten man: 't is adriaan florisz, een der vermaardste Nederlanders. Hij was de zoon eens schuitenmakers, in 1459 te Utrecht geboren, en toonde wat een mensch vermag, indien hij door een vasten wil bezield wordt. Leerling van den alombekenden agricola, werd hij later een vriend van den niet minder beroemden desiderius erasmus. Te Leuven behaalde hij, in tegenwoordigheid des Rotterdammers, den doctoralen graad, en werd tot rector magnificus van die beroemde Universiteit benoemd. Zijn hart was edel; zijn geest in schoolsche vormen geprangd. Hij werd met de wetenschappelijke en Godsdienstige vorming van den vorstelijken knaap belast; doch het is hem beter gelukt de zaden van godsvrucht in 't gemoed van zijnen ridderlijken kweekeling te strooijen, dan de regels der grammatica in diens hoofd te prenten, hetwelk reeds vroeg andere behoefte gevoelde, dan aan eene schoolsche les over terentius. Thans treedt hij ons voorbij als president van den raad der financiën. Later ging hij naar Spanje, met den drom van Nederlandsche edelen dien Koning karel in zijn gevolg met zich over de Pyreneën voerde, en werd Bisschop van Tortosa, spoedig Kardinaal, Onderkoning van Spanje, en eindelijk met de pauselijke kroon beladen. Die last viel hem te zwaar. Als scholastieker kon hij de vrije levensontwikkeling der Hervorming niet begrijpen; als eenvoudig Nederlander zich niet schikken naar Rome's weelde; en als ongeveinsd Christen zich niet te huis vinden in de huichelarij en de zedeloosheid van 't pauselijk hof, dat hij hervormen wilde, even stroef als of hij in eene collegiekamer de grammatica doceerde. Maar spoedig zond men den dood naar het Lateraan, en toen deze hem de driedubbele kroon van 't hoofd had geligt, hing Rome een bloemkrans aan de deur van zijnen geneesheer, met dit bijschrift: de Senaat en het Romeinsche volk aan den Verlosser des Vaderlands. De Hooge Raad der Nederlanden van Mechelen wordt door drie raadsheeren en den audiencier vertegenwoordigd. | |
[pagina 218]
| |
De Geheime Raad, die insgelijks te Mechelen zijne zittingen had, zond drie van zijne leden naar de Gravenstad. jean le sauvaige, Groot-Kanselier van Bourgondië, was er President van. Hij bekleedde in Spanje aanzienlijke betrekkingen; maar verdiende door zijne verregaande schraapzucht den haat der Spanjaarden. Gunstiger staat mercurin alburio, Heer van Gattinaria, Voorzitter van het hof van Bourgondië, bekend. Met naauwgezetheid diende hij de vorsten in wier tijd hij leefde. Later werd hij, ter gelegenheid van den vredehandel met Italië, in 1529, tot Kardinaal verheven. Hij was de laatste Kanselier van Bourgondië. Zijn sterven was eene ramp voor de zaak der Hervorming in Duitschland. Hij dorstte niet naar bloed, maar zocht den vrede. Aan zijne pen was de milde uitschrijving van den beroemden rijksdag te Augsburg in 1530 te danken; maar met zijnen dood week de gematigdheid uit het kabinet des Keizers. Aan dezen hoogachtbaren stoet sluiten zich aan vier boogschutters te paard, met hunnen Kapitein olivier de fama, en den vaandrig, die het vaandel draagt, waarop de zoo veel beteekenende, en zoo veel voorspellende spreuk van karel te lezen staat: ‘Plus Oultre’ (nog verder!). Drie trompetters en een paukenslager te paard gaan vooraf. Maar wat banier steekt daar zoo hoog gedragen uit, schitterende van kleuren? 't Is de banier van karel; zij is bedekt met de wapens van zijne erfstaten in Bourgondië, Spanje en de Nederlanden. Een edelman draagt haar, als een heilig pand. 't Is de Baanderheer van Holland, jan II van Wassenaar, een dappere onder de dapperen. Hij sneuvelde in 1523 in 't beleg van Sloten, en karel getuigde bij zijn sterven, dat hij nimmer een held verloren had die hem evenaarde. Men kan 't hem aanzien, zoo fier als hij de banier omklemt, dat hij dit heiligdom zoowel tegen den vijand zal weten te handhaven, als onder jubelende feestelingen in eere te houden. Tusschen die banier en den te huldigen Graaf rijden vijf edelen. De eerste is Paltsgraaf frederik van Beijeren. Later verwierf hij den eerenaam, dien niet alle grooten der wereld verdienen, van ‘den wijze.’ Aan het hof van filips den Schoone ontving hij eene ridderlijke opvoeding. In 't gevolg van karel opgenomen, werd hij voor een tijd lang van het hof verwijderd, omdat eleonora 's vorsten zuster haar hart hem wijdde. Vorsten, en bovenal Vorstinnen, men weet dat, | |
[pagina 219]
| |
mogen hunne harten niet weggeven. Later in gunst hersteld, werkte hij in Duitschland ijverig om de keizerlijke kroon voor zijnen meester te winnen. In 1529 trok hij, bij 't beleg van Weenen, het zwaard tegen soliman, sprak in 1530 tot de over godsdienstige vraagstukken strijdende partijen woorden van vrede, aanschouwde de waarheid en koos hare banier. In 1544 volgde hij zijnen broeder als Keurvorst op, en zette de Hervorming in zijne Staten door. Nevens hem gaat filips van Kleef en Mark, Heer van Ravenstein. Bourgondisch bloed stroomt door zijne aderen. Zijne grootmoeder was de zuster van filips den Goede; zijn vader dong voor hem naar de hand van maria: doch een Graaf van Kleef kon de mededinging tegen een Keizerszoon niet volhouden. Hij heeft zich bij de beroerten van Gent beroemd en berucht gemaakt. Aan hem had de stad haar behoud te danken, toen verbolgen Duitschers haar met den grond gelijk wilden maken. Hij stond borg als gijzelaar voor de bedingen waarop maximiliaan zijne vrijheid terug ontving, en toen de onbeschofte Duitschers ze schonden, trok hij het zwaard voor de beleedigden tegen zijn eigen meester. Dit gedrag wikkelde hem in moeijelijkheden, die bij den vrede van Sluis vereffend werden. Hij kreeg de gunst van zijnen Vorst terug en bleef aan diens huis getrouw, tot dat de dood hem in 1528 ter ruste riep. In 1558 werd er te Parijs van zijne hand eene geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen ter perse gelegd, die in handschrift te 's Hage nog aanwezig is. In dien zelfden stoet bevindt zich filips van Bourgondië, Admiraal en Vliesridder. Onze lezers, die waarschijnlijk minder bekend zijn met 's mans biographie door gerhard van Nijmegen, dan met ‘het Huis Lauernesse’, kunnen in dit werk van Jufvrouw toussaint een uitmuntend portret van dezen man nalezen. Hij was de jongste der zeventien bastaardkinderen van filips den Goede bij margaretha post, eene vrouw van welke hare, op dit punt niet zeer kiesche tijdgenooten getuigden dat zij (hoe is het mogelijk!) eene vrouw was van onbesproken kuischheid. Nu eens verkeerde hij als hoveling aan 't hof, dan weder gordde hij het zwaard aan als een Bourgondiër. Een tijd lang voerde hij den admiraalstaf der vloot, tot dat men hem op den stoel van willebrord en den bisschoppelijken mijter op 't hoofd zette. Hij heeft roem | |
[pagina 220]
| |
ingeoogst door zijne verlichte denkwijze. Als in zijnen tijd alle prelaten zich door zulk een helderen zin hadden onderscheiden, ware de Hervorming overbodig geweest, of had zij geene tegenkanting ontmoet. Naast dezen edelen Bourgondiër begroeten wij karel van croy, Prins van Chimay. Schitterende titels droeg hij en genoot aan het hof hooge gunst en onbepaald vertrouwen. Bij den doop van karel stond hij als peter en was tot in 1509 Gouverneur bij het vorstelijk kind. De eeredegen werd den Vorst vooruit gedragen door karel van lannoy, Heer van Sanzelles en Maingoval, Groot-Schildknaap van karel. In lateren tijd werd hij in Italië Kapitein-Generaal van 't leger dat tegen de Franschen streed, en Onderkoning van Napels. Na de overwinning in 1525 te Pavia op den meer roekeloozen dan ridderlijken frans behaald, werd hem de bewaring van den krijgsgevangen Koning toevertrouwd, en hij leverde dien uit te Madrid. Daar verschijnt de held van 't feest, karel van Holland, van Oostenrijk, van Bourgondië, van Kastilië en Arragon; de jonge Graaf en Heer. Hij is gezeten op een weelderig ros. In onze verbeelding hooren wij 't gejuich der stedelingen, die reeds vlammen naar den roem welke dat jeugdig hoofd op het oorlogsveld, in de raadzaal van rijksvorsten, in het kabinet en op den troon van vele volken omstralen zal. De oude grafelijke boom van Holland was ingeënt op den stam van Henegouwen, Beijeren en Bourgondië, en in den jeugdigen karel vloeide het Bourgondische bloed in den Oostenrijkschen en Spaanschen stroom te zamen. Hij was de kleinzoon van Keizer maximiliaan, die van zijne verzwagering met het Bourgondische huis alleen dit voordeel trok, dat zijne kinderen van uitgebreide Staten erfgenamen werden. Karel zag op den 24sten Februarij 1500 te Gent in een bekrompen kamertje het eerste levenslicht. Gravin johanna woonde een feest bij, doch werd in het midden der vreugde door de barensweeën overvallen, zocht in een zijvertrek toevlugt, en werd er moeder. De Magistraat van Gent leide eenen Bijbel in de wieg van het vorstelijk kind. Een mislukt doopgeschenk! Want karel heeft het zwaard getrokken tegen de belijdenis van Gods Woord, en in de Nederlanden vijftig-duizend menschen, die liever den Bijbel dan een missale lazen, op het | |
[pagina 221]
| |
schavot doen sterven. Zijnen ouders heeft hij wel rang en titels, maar geenszins zijne opvoeding te danken. Toen zij in 1501 en vijf jaren later weder naar Spanje vertrokken, lieten zij hem in de Nederlanden achter, en hij werd op het kasteel van Mechelen opgekweekt. Eerst verving zijne overgrootmoeder margaretha van Yorck, bijgestaan door vrouwe van ravestein, en na den dood der eerste, zijne tante margaretha van Oostenrijk de plaats zijner moeder. Zijnen vader verloor hij in zesjarigen leeftijd, en zijne moeder, die, zoo als men zegt, krankzinnig werd uit jaloerschheid, of liever zoo uitzinnig jaloersch was omdat hare verstandelijke vermogens gekrenkt waren, sleepte jaren lang een vreugdeloos leven voort. Tot Gouverneur van den jongen Prins werd willem van croy, Heer van Chièvres, aangesteld; met zijne wetenschappelijke ontwikkeling werd adriaan van Utrecht belast. Op wapenhandel werd de knaap door karel cenrio afgerigt. Hij was zeer gehecht aan de opleiding van chièvres, maar minder aan de scholastieke methode van den gemoedelijken, doch stroeven adriaan. Reeds telde hij dertien jaren, toen hij nog Vlaamsch moest leeren, en niets verveelde hem meer dan het bijwonen eener les over de Latijnsche taalkunde. En toch sprak hij later zoo gemakkelijk al de talen der volken, die onder zijn scepter stonden, en roemde er op, dat iemand zoo vele malen een mensch was als hij verschillende talen sprak. Alleen het Latijn scheen hem tegen te staan; want toen hij eens in Genua eene Latijnsche redevoering hoorde, verstond hij er nagenoeg niets van, zoo als hij zelf met leedgevoel betuigde. In die taalvorming ligt karel's roeping afgebeeld. Hij sloot met zijne regering de verlatijnschte middeleeuwen af en opende het tijdperk der nieuwe Europesche ontwikkeling. Chièvres begreep zijnen doorluchtigen kweekeling beter dan adriaan, en deed wat er in hem sluimerde ontwaken. Hij zag het gaarne dat de levendige knaap liever op de jagt ging en van staatszaken sprak, dan in ‘de Pligten’ van den ouden Romeinschen Consul bladerde; en hij vormde hem tot den Monarch, die, bij al zijne gebreken, eenen blijvenden roem verworven heeft. Zijn grootvader maximiliaan was met de leiding van chièvres hoogelijk ingenomen, en vernam met blijdschap dat zijn kleinzoon, hoewel eerst negen jaren oud, ijverig ter jagt ging. Hij was immers van Bourgondisch bloed. | |
[pagina 222]
| |
‘Dit is zeer goed,’ zeide hij, ‘men mogt anders denken dat hij een bastaard was.’ Thans is hij ruim vijftien jaren oud; en, meerderjarig verklaard, vat hij de teugels der regering op. Daar treedt hij Dordrechts veste binnen, zwanger van veertig jaren roems, die zelfs in het klooster van St. Yust niet zal vergaan. In Nederland was karel geboren en opgevoed. Daar zocht hij afleiding, toen Keurvorst maurits zijne uitzigten als Keizer verijdeld had. Nederland bleef hem dierbaar. Dit wist het volk, en al vervolgde hij de Protestanten met galg en brandstapel; al regeerde hij met eenen ijzeren scepter: hij deed het, om zoo te zeggen, op zijn Nederlandsch, en men verdroeg het. Toen later zijn zoon filips op zijn Spaansch hetzelfde deed, spande de adel zamen, en het volk schudde de kluisters af. Drie pages volgen den Graaf op den voet en acht edelen trekken op in zijn gevolg. Het zijn willem van croy, Heer van Chièvres, Beaumont, Aerschot, Bierbeck, Rotselaer en Heverlé, Pair van Henegouwen, erfelijk Drossaard van Braband, Raad- en Groot-Kamerheer van karel, Vliesridder. Hendrik Graaf van Nassau en Vianden, Heer van Breda, Grimbergen, Diest, Sichem en Rumpst, Burggraaf van Antwerpen, Raad- en Kamerheer van karel, Vliesridder. Maximiliaan van hoorn, Heer van Gaesbecke, Honschoten, Houtekerke, Hess, Leende, Braine en Geldorp, Burggraaf van St. Winoxbergen, Kamerheer van karel. Maximiliaan van bergen, Heer van Zevenbergen, Noordeloos en Heemskerk, Kamerheer van karel. Reinoud III, Heer van Brederode, Vianen, Ameyden en Haverencourt. Adriaan van egmond, Heer van Kenenburg. Robert de la March, bijgenaamd de Ever der Ardennen, Heer van Aremberg en Sedan, Burggraaf van Brussel, Kamerheer van karel. Don pedro de porto carrero, Spaansch Edelman. Allen op fiere rossen gezeten. De voorste in dien stoet is de man dien gij reeds kent als de leidsman van karel's jeugd. Later was hij de vertrouwde Raadsman van zijnen Souverein. Zijne loopbaan was die des roems. Met weidsche titels prijkte zijn naam. Hij was een sieraad van den Nederlandschen adel; maar in Spanje werd zijn gedrag een vloek; want hij beschouwde Spanje zoo als later alva de Nederlanden, en behandelde de hooghartige Kastilianen als bewoners van een wingewest. Onbepaald was | |
[pagina 223]
| |
zijn invloed op zijn voormaligen kweekeling, onbegrensd zijn ijver voor 's vorsten belang, en aan hem vooral is het te wijten dat de Spaansche vrijheid in den dwang van het absolutisme onderging. Niet zonder welgevallen rust onze aandacht op hendrik, Graaf van Nassau en Vianden, die door zijn huwelijk met claudine de Chalons, zuster van filibert van Oranje, vader werd van rené, door wien het huis van Oranje met dat van Nassau, beide sints eeuwen Nederlandsche namen, vereenigd is. Edward ponyng en de Kommandeur de la micha, gezanten van Engeland en Arragon, verhoogen den luister van den optogt. Maar hooger nog klom onze spanning, toen de Landvoogdesse, met hare beide hofdames, françoise van Luxemburg, vrouwe van Enghien, echtgenoote van den Heer van Ravestein, en jaqueline porcean, Jonkvrouw van croy, op hare muilezels voorbij togen. Margaretha, droeg haren naam ‘parel’ in het harte, zij was de oogappel des volks. Hare ongelukken en deugden regtvaardigden die voorkeur der liefde. Zij ontving in 1480 het levenslicht. Dochter van maximiliaan en maria van Bourgondië, was zij tante van karel. Als tweejarig kind werd zij reeds uit politiek belang aan den Franschen Dauphin verloofd; maar karel, zijnen vader lodewijk den Elfde, opvolgende, had meer lust tot een huwelijk met anna van Bretagne, van wege hare rijke erfgoederen, ofschoon zij aan maximiliaan ondertrouwd was, dan om diens aan hem verloofde dochter te huwen, wier bruidschat reeds in zijn bezit was. Beleedigd en gehoond van het Fransche hof teruggekeerd, vergoedden de trouwhartige Nederlanders dien smaad met warme blijken van achting en liefde. Toen de lente zeventien malen haar rozenkleurig licht op hare maagdelijke wangen had uitgegoten, trad zij in 't huwelijk met Don juan van Spanje, den eenigen zoon van isabella van Kastilië. Hare reis naar de Spaansche kust was een voorspel van het lot dat haar in het land der granaten stond te wachten. Zij werd met schipbreuk bedreigd, en vervaardigde haar eigen grafschrift in dit tweeregelig vers: ‘Ci git Margot, la gentil' Damoiselle
Qu'a deux maris et encor est pucelle.’
Zij trad evenwel behouden aan wal. Slechts weinige maanden | |
[pagina 224]
| |
na de voltrekking des huwelijks stierf haar gemaal. Toen de dood ook het kind wegnam, dat de vrucht harer kortstondige vereeniging was geweest, werd de zon in Spanje voor haar duister, en zij keerde onder den weduwensluijer naar heur vaderland terug. In 1501, na eene mislukte huwelijks-onderhandeling met hendrik van Yorck, hertrouwde zij met filibert den Tweede van Savoije, doch was drie jaren later alweder weduwe. Nu eerst kreeg haar bestaan eene eigenlijke bestemming. Aan hare handen werden de teugels der landvoogdij over de Nederlanden toevertrouwd, en thans trekt ze Dordrechts wallen binnen, om ze in de hand van haren meerderjarig geworden neef neder te leggen. Toen karel in 1518 naar Spanje vertrok, werd haar de hooge regering weder opgedragen, tot dat de dood haar in 1530 ontsloeg. In hare nabijheid rijdt haar gunsteling laurent de gorrevod met antonie van lalain, Heer van Montigny en Kamerheer van karel; een man, die later eene plaag werd voor de Protestanten, en te Utrecht het beruchte Vredenburg optrok, om de stad te breidelen. De zucht naar vrijheid heeft het kasteel onder den voet gehaald, en de naam is overgebleven als eene herinnering der slavernij. Hen volgen margaretha's lijf-arts, Mr. pierre picot, en de twee hofmeesters, jean de bregelles en jean d'osten dit Hesden, en daarna elf edelen van hooge geboorte, behoorende tot karel's hof, waaronder wij den grootvader van den onvergetelijken dichter van 't ‘Wilhelmus’ opmerken. Deze trein wordt door twee geneesheeren van 't vorstelijk huis gesloten. Een kapitein, en vaandrig, die het Bourgondische wapen draagt, zeven lansknechten met tamboer en pijper, scheiden deze edelen van den stoet die na hen komt. Nu al die edellieden in hun prachtig costuum voorbij zijn, wordt het oog geboeid door de Gilden, die achtbare ligchamen, welke den ambachtsman eene waardige plaats in het maatschappelijk huisgezin hebben aangewezen, en niet zelden in 's lands historie gewigtige rollen spelen. Vier broeders van het gild der timmerlieden, en vier van dat der kooplieden, worden voorafgegaan door hunne dienaren met de blazoenen hunner beschermheiligen St. jozef en St. nicolaas. Na die vertegenwoordigers der nijverheid volgen: zeven | |
[pagina 225]
| |
schutters van den voetboog, met den schutmeester en vaandrig, die de banier van St. joris draagt, met tamboer en pijper aan 't hoofd. Drie zwaar gewapenden te paard, met twee trompetters, geleid door Kapitein beauregard, en vergezeld door den vaandrig met het Bourgondische wapen, bewegen zich aan het einde van den langen trein, en daar wij met onze verbeelding op de Hoogstraat te Dordrecht staan, volgen wij hen naar het stadhuis, waar de Vorst zijn intrek neemt, en met eede belooft: ‘Als Grave van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant, ende Heere van Vrieslant, met haere toebehoerten: die heylige Kercke voor te staen, ende in haere rechten ende vryheden te onderhouden: weduwen en weesen te bescermen, ende in rechten ende redenen te houden ende te doen onderhouden; die rechten, privilegien, hantvesten, haercomen ende keuren onser stede van Dortrecht, mit Zuyt Hollant voortyts verleent ende gegeven by hertoge philips, karel ende hueren voirvaderen, grave ende gravinne van Hollant, ende by den coninck philips onsen heere ende vader saliger memorien, te houden ende te doen onderhouden’. Maar hoe verdween zoo eensklaps die illusie? Ik was weêr te Leiden op het Rapenburg, en al had ik als een volmaakte scepticus daar nog aan willen twijfelen, het muzijk-corps der dragonders verbrak den toovercirkel, en voerde met zijne stoute klanken, op de maat van een triomfanten marsch, mij in de proza-wereld terug. |
|