Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 203]
| |
Ontdekkingen te Ninivé, in 1854 en 1855.
| |
[pagina 204]
| |
tabletten. Eene der laatste droeg de indrukselen beide van Grieksche en Babylonische zegels van den tijd der seleuciden, zoodat hier de laatste vorm van het spijkerschrift aan het licht werd gebragt. Te Senkereh (Erech, naar de H. Schrift, volgens Kolonel rawlinson) werden cilinders ontdekt, die aan nebuchadnezar toegewijd waren, in de funderingen van den tempel van phara. Ook werden er een aantal met spijkerschrift voorziene tabletten en tigchelsteenen gevonden, die aan weêrszijden dezelfde inscriptie vertoonden. Eene andere tablet werd gevonden, met getallen beschreven, die, volgens de uitlegging van Kolonel rawlinson, de bewering van berosus bevestigen: dat de oude Babyloniërs zoo wel het zestallig als het tientallig stelsel in hunne telling bezigden. Verscheidene andere ontdekkingen werden gedaan, in welker bijzonderheden men niet kan treden, omdat zij alle nog niet openbaar gemaakt zijn. In dien tusschentijd werd in Assyrië, aan de Noordzijde van den berg van Kouyunsick, hormusd rassam, na meer dan een jaar vergeefschen arbeid, beloond met de ontdekking van een geheel nieuw paleis, dat van assur-bani-pal, zoon van essarhaddon. De Heer loftus had nog juist den tijd om hetgeen van dit paleis opgegraven was, in oogenschouw te nemen, toen de vergunning van het Museum was verstreken, en hij naar Engeland terugkeerde. De muren van dat paleis waren versierd met bas-reliefs van grooter verscheidenheid en uitgestrektheid, dan eenige die thans in het Londensch Museum aanwezig zijn. Eene geheele zaal was toegewijd aan leeuwenjagten, die met ongemeene kracht zijn voorgesteld. Andere platen vertoonden het uiterlijke der paleizen, met smaak gesneden planten, veldslagen, belegeringen, optogten, enz. In één opzigt verschilde het paleis van assur-bani-pal van de vroeger ontdekte: in de afwezigheid van de gevleugelde stieren aan den ingang; hunne plaatsen werden vervuld door leeuwen- en griffioen-sphinxen met gehoornde menschenhoofden, en mannelijke figuren met dolken gewapend, die daar achter gesteld waren. Van de draagbare overblijfselen van dit paleis waren reeds tachtig kisten gepakt en naar Engeland verzonden. Terwijl de Heer loftus zijne nasporingen in Babylonië voortzette, trok de Heer boutcher naar Ninivé, nam bezit | |
[pagina 205]
| |
van den verlaten berg, en maakte afbeeldingen van de basreliefs die nog niet verzonden waren. Waarschijnlijk is nu reeds het geheele paleis ontdekt; doch kort nadat de Heer loftus zijn voorganger weder had bereikt, ontdekte men den buitenmuur van het uitgestrekt gebouw, eenige honderd voet van het hoofdgebouw, en twintig voet beneden den beganen grond van het paleis. Die muur was gebouwd van in de zon gedroogde tigchelsteenen, met een basement uit drie inspringende lagen van ruwen steen bestaande, en in geenen deele gelijkende naar onze gevormde denkbeelden van de Assyrische bouwkunst. Deze muur omringde, waarschijnlijk, als een onderaardsche gang (tunnel), het gansche paleis. Aan de Westzijde van het gebouw, aan den lageren grond, werden twee ingangen gevonden. De eene bestond uit twee kolom-basementen, met platen aan iedere zijde; in eene vierkante verwijding aan den voet van ieder dezer platen werden vijf kleine honden van gebakken aarde gevonden, met hunne namen in spijkerschrift op hunne ruggen gegrift. Deze doorgang leidde naar eene zaal of voorhal, bevattende de echte meesterstukken van Assyrische kunst. De reliefs overtroffen alle andere die ooit in Ninivé zijn gevonden, door het hoog uitkomen der figuren, verscheidenheid van onderwerpen, strenge conceptie en bekwame uitvoering. De schoonheid en uitvoerigheid der bewerking van 's Konings kleeding is boven alle beschrijving. Men heeft een mikroskoop noodig om de verschillende ornamenten daarop op te merken. De Heer boutcher was belast om er afbeeldingen van de grootste soort van te maken, ten einde er alle de détails van te behouden. Er zijn maatregelen genomen om zoo véél mogelijk van deze kostbare reliefs naar Engeland over te brengen. Zij stellen den Koning voor op de jagt, met zijne speer verschillende dieren afmakende; soms te voet, doch meestal te paard. Het meest opmerkelijke is eene volgreeks van reliefs, die de geheele geschiedenis der leeuwenjagt voorstelt. De Koning verlaat zijn paleis, stapt van zijn wagen, wordt handgemeen met den koning der dieren, en houdt in dezen strijd vol in verschillende tafereelen, tot dat hij is afgebeeld waar hij de leeuwen, die hij gedood heeft, voor het altaar zijnen Goden ten offer brengt. Op meer dan ééne plaat wordt eene kooi voorgesteld met een sterk bloedenden leeuw er in, terwijl de | |
[pagina 206]
| |
Koning, beschermd door een wachter gewapend met speer en schild, gereed staat een pijl af te schieten. Op andere platen zijn wilde ezels afgebeeld, die door menschen met strikken gevangen worden. Er zijn ook reliefs die ruimten voorstellen, in welke gevechten met bergherten plaats hebben. In het midden van deze zaal en de twee belendende kamers vertoonen zich in wilde verstrooijing, onder de massa aarde die hen opvult, een groot aantal gebeitelde muurplaten, die meest van het bovengedeelte der muren zijn neêrgevallen. Deze verschillen aanmerkelijk in voorwerpen en in grootte; de eene meet 14 voet lengte bij 10 voet hoogte, en bevat een 150-tal figuren, van wagens, voetknechten en ruiters, in optogten en gevechten. Maar het belangrijkste onder die beeldhouwwerken is een relief, dat gebroken, en in eenigzins geschonden staat bewaard is. Daarop komt de eerste afbeelding voor van eene Assyrische Koningin. Zij is met eene muurkroon versierd, en op een hoog gerugden stoel gezeten; achter haar staan wachters met vederbossen waaijende, en anderen die ververschingen aanbrengen. De Koning, wiens kleeding rijker dan die der Koningin is uitgewerkt, zit op een rustbed. Naast hen staat eene tafel waarop eene doos met twee kleine gevleugelde stieren. Het geheel dezer voorstelling is met veel zorg gebeeldhouwd. De twee koninklijke personen houden ieder een kop in de hand en schijnen elkanders gezondheid te drinken; regt vorstelijk onder een wijngaard, rijkelijk met trossen voorzien. Op een belendenden steen vond men afbeeldingen van muzijkanten, die waarschijnlijk tot het zoo even aangehaald tafereel behoord hebben. Van de groote voorzaal kwam men ook in een opgaanden gang, die de gemeenschap met het bovenste gedeelte van het paleis daarstelde. Eenige der platen die dezen doorgang bekleedden, zijn maar gedeeltelijk afgewerkt. De muren aan beide zijden waren er mede versierd. Aan de regterzijde vertoonen de reliefs een optogt ter jagt, uitgaande met muilezels, netten, honden, ruiters en voetknechten, die hunne rigting naar de voorzaal hebben. Aan de linkerzijde komen zij terug, met de jagtgereedschappen, doode leeuwen, hazen, vogels, enz. De figuren op deze platen zijn vier voet hoog, en zeer schoon van uitvoering. Omtrent veertig kisten van deze reliefs, die men van het lager gedeelte van dit paleis uitgekozen heeft, zijn gepakt en | |
[pagina 207]
| |
naar Engeland gezonden; te zamen moeten reeds 120 kisten te Londen aangekomen zijn. Behalve deze is er nog de vermaarde inscriptie van den ingang naar het Zuiderpaleis van Kouyunsick, bevattende den veldtogt van sennacherib tegen hezekia, ofschoon zeer geschonden en beschadigd door den tijd en het vuur. De Heer loftus was in staat, die te kisten door het aanwenden van een nieuw middel, namelijk door den steen van weêrszijden met eene bekleeding van jodenlijm te bedekken, hetgeen wel eenigermate, ofschoon maar weinig, den omvang vermeerdert, doch de steenen minder breekbaar, en dus meer vervoerbaar maakt; in één woord: hetgeen dient om de steenen beter te bewaren. Het overige der verzameling van oudheden van waarde, van het paleis van assur-bani-pal, bestaande uit 70 kisten, werd ter beschikking van den Heer place gesteld; denzelfden oudheidkundige, die, voor rekening van de Fransche Regering, de verdere nasporingen te Khorsabad met zoo veel geschiktheid heeft bestuurd. Wij moeten betreuren dat niet alleen deze, maar nagenoeg alle de gedenkstukken van de Assyrische en Babylonische collectie, die met zoo veel zorg en kosten voor het Museum der Louvre waren bijeengebragt, waarschijnlijk verloren zijn, bij de vaart op den Tiger, om te Bassorah te worden ingescheept. Er ligt eenige troost in, dat de Heer boutcher van al de voorwerpen, te Kouyunsick gevonden, vóór het vervoer afteekeningen gemaakt heeft, en de Heer trenchamp, de Fransche kunstenaar, ook kopijen heeft vervaardigd van die welke de Heer place te Khorsabad heeft ontdektGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 208]
| |
De berg te Nimroud is zóó door den Heer layard doorploegd, dat maar weinig plaats voor nieuwe onderzoekingen | |
[pagina 209]
| |
overgebleven is. Niettegenstaande dit is er in het begin van 1854 een ander gedeelte van het Zuiderpaleis aan het licht gebragt. Aan den ingang waren twee kolossale standbeelden van 10 voet 8 duim hoogte; een daarvan is beschadigd, en daar zij te zwaar voor het vervoer waren, werden er naauwkeurige afbeeldingen van genomen. Men ontdekte insgelijks eene vrouwelijke statue, die naar Engeland is verzonden, waarop de Kolonel rawlinson den naam van semiramis leest. In hetzelfde paleis vond de Heer loftus verscheidene tafels van gebakken aarde met spijkerschrift, en eene heerlijke verzameling van kleine ivoren ornamenten. Zij zijn schooner dan al wat tot nu toe van dien aard gevonden is. Er zijn acht of negen verschillende hoofdversieringen onder, die een Egyptisch karakter dragen; sommige ornamenten zijn van Phenicische opschriften voorzien. De gevleugelde bol met de Ureus-slang komt op sommige ornamenten voor, en geeft onbetwistbaar een Egyptischen oorsprong te kennen. Voor de geschiedenis zijn dus deze voorwerpen van veel waarde. Zij zijn thans reeds in het Britsch Museum aangekomen. Wij laten hier eene beschrijving volgen van de merkwaardigste reliefs van het paleis van assur-bani-pal, volgens de teekeningen daarvan door den Heer boutcher met de grootste naauwkeurigheid vervaardigd. Het voornaamste tafereel is de voorstelling van het gevecht des Konings met twee leeuwen. Wat den goeden smaak in de uitvoering en de hoogte van het relief der figuren aangaat, wordt het door geen ander, in Assyrië gevonden, geëvenaard. De Koning, te paard gezeten, steekt zijne speer in den muil eens leeuws, zoodat de punt daarvan in den rug uitkomt, terwijl een andere leeuw, die door verscheidene pijlen gekwetst is, het tweede paard bespringt, dat door hem geleid wordt. Ofschoon de trekken van den Koning naauwkeurig en fijn uitgevoerd zijn, is er toch, als gewoonlijk, geene uitdrukking in van de gewaarwordingen, welke de gevaarlijke ontmoeting, waarin hij gewikkeld is, moest te weeg brengen. In de afbeeldingen waarin de Koning worstelt met een wanhopigen vijand, en waar hij, ter eere van de Koningin, wijn drinkt, vindt men dezelfde onverschillige uitdrukking. In al de steenen platen, die in het paleis van assur-bani-pal te Kouyunsick (de berg tegenover Mossoul) nog op hunne oorspronkelijke | |
[pagina 210]
| |
plaats (in situ) gevonden worden, draagt de Koning een geborduurde kap of muts op het hoofd, in plaats van de gekartelde tiara, waarmede hij overal elders afgebeeld is. Door zijne kleeding, met braceletten en ornamenten kwistig versierd, zou men mogen vermoeden dat hij, gelijk astyages (zie xenophon, Cyrop.), een verwijfd en wellustig leven heeft geleid; doch te oordeelen naar de stoute gevechten, slechts gewapend met speer en dolk, tegen een troep leeuwen, schijnt hij veeleer geen onwaardig opvolger van den geweldigen jager nimrod geweest te zijn. In de meeste andere steenplaten, die mede jagttafereelen voorstellen, wordt de Koning beschermd door een lansdrager, terwijl hij zijne pijlen op het wilde dier afschiet. De bekleedsels en tuigen der paarden zijn uitstekend schoon. De vorm van het gebit is opmerkenswaardig, en verschilt in het groote leeuwengevecht van dat hetwelk op andere reliefs voorkomt. Een tweede groot relief vertoont den Koning een drankoffer plengende over de doode ligchamen van vier leeuwen. De steenen plaat, waarvan deze voorstelling een gedeelte uitmaakt, werd in hetzelfde paleis gevonden, maar niet op hare plaats (in situ), en schijnt niet tot de serie van het vorige behoord te hebben. Zij is minder verheven van relief, en niet zoo schoon in de uitvoering. Op een tafel of altaar voor den Koning is eene drinkschaal, en een leeuwengebit en tong aanwezig; het altaar komt in vorm zeer overeen met die welke men elders afgebeeld vindt. De Koning wordt door lijfwachten gevolgd. Op een anderen steen zijn de koningspaarden, van een van welk hij vermoedelijk afgestegen is, om bij de voornoemde plegtigheid voor te gaan; terwijl op een ander de verslagen leeuwen voor de voeten des Konings worden gebragt. De twee bovendeelen dezer steenen vertoonen weder jagttafereelen: een waarin de Koning een leeuw afmaakt met eene speer, en een waarin hij dat doet met dolk en speer te gelijk. Er is nog eene voorstelling van een hok waaruit de leeuwen zijn uitgelaten. Boven ieder voorwerp is eene inscriptie, bevattende eene verklaring van de voorgestelde onderwerpen. De twee groote steenplaten zijn naar Engeland op weg. Een ander relief, dat óók in het paleis van assur-bani-pal is gevonden, stelt eene groep runderen voor. Deze steen was met eenige andere aan de Fransche Commissie aangeboden, en | |
[pagina 211]
| |
is een van die der in den Tiger gezonken verzameling, van welke de afbeelding bestaat, door den Heer boutcher vervaardigd. Het is opmerkenswaardig hoe veel levendiger en natuurlijker de voorstelling der dieren dan die der menschen, in de Assyrische beeldhouwwerken, is. Er is, behoudens zekere stijf- en hardheid, die algemeen is, eene verrassende bevalligheid en kennis van den aard der dieren in deze kleine groep ten toon gespreid. Ook is er evenzeer in de leeuwen eene kracht en uitdrukking, die men niet vindt in de figuren der menschen, welke allen naar eenen vasten typus schijnen vervaardigd te zijn. De uitslag der laatste expeditie is de verrijking van het Britsch Museum met de schoonste relieven die men tot nog toe ontdekt heeft; met eene prachtige verzameling van ivoren ornamenten en andere kleine voorwerpen; en met de zoo getrouwe afbeeldingen van den Heer boutcher. Het ware voor de kennis der Assyrische kunst zeer wenschelijk, dat het bestuur van dit Museum de voornaamste gedenkstukken daarvan, in eene uitvoerige beschrijving met afbeeldingen, meer algemeen bekend maakte. Het drie-regelig opschrift van het relief der offerplenging boven de doode leeuwen is door Kolonel rawlinson vertaald. Er zijn nog velen in Engeland, en ook op het vasteland, die nog vragen: of het spijkerschrift getrouw ontcijferd is? Toen de gemelde steen ontdekt was, zond de Heer loftus eene eenvoudige kopij van de inscriptie aan den Kolonel rawlinson, toen Resident te Bagdag, op 200 Eng. mijlen afstand. Hij zag het onderwerp nimmer, daar hij de opgravingen, gedurende den tijd dat de laatste expeditie daarmede bezig was, nooit bezocht heeft, en kon dus daar niets van weten. Hij antwoordde den Heer loftus met den omgaanden post, en vroeg eene schets er van, om hem in staat te stellen het werktuig te bepalen, dat de Koning bezigde. Eene naauwkeurige afbeelding van het opschrift kan ook Dr. hincks in Engeland in staat stellen, daaraan, ter vergelijking met de vertaling van Kolonel rawlinson, zijne kennis van het spijkerschrift te beproeven. Rawlinson's vertaling luidt aldus: ‘Ik ben assur-bani-pal, de verheven Monarch, de Koning | |
[pagina 212]
| |
van Assyrië, die, aangemoedigd door de Goden van assur en beltis, vier leeuwen heb verslagen. Ik heb boven dezelve een altaar opgerigt, gewijd aan ishtar (astharoth), de Koningin des oorlogs. Ik heb een brand-offer van hen gemaakt. Ik offerde eene jonge geit (a kid?) bovendien.’ |
|