Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEene tuingedachte.
| |
[pagina 200]
| |
Dat op een gebogen tak,
Om zijn honger te verzaden
Zoekende in de jonge bladen,
't Kopje door de bloesems stak.
'k Maakte in 't opzien vast gerucht,
Want de vogel nam de vlugt.
Maar al spoedig kwam hij weder,
In mijn naasten buurmans gaard.
Vrij en vrolijk naar zijn aard,
Hupte en sprong hij, op en neder,
Pikkend uit den bloesemschat
Wat zijn lust getrokken had.
‘Aardig diertje!’ - dacht ik toen -
‘Hoe bevoorregt is uw leven!
Ja, dat alles moogt gij doen:
Vrij door alle beemden zweven;
Voedsel nemen waar gij 't vindt
Zonder dat in 't vlugtig leven
U ook zorgen zijn gegeven,
Of een breidel die u bindt!
Och, hoe menig menschenkind
(Zoo 't zijn lot bepalen kon)
Zeide, als gij, in werkloos zwerven:
“Mij is elke beemd en bron!” -
Zeker van hier niets te derven,
Wijl Natuur toch alles geeft
Wat de stervling noodig heeft!’
Maar 'k dacht verder door meteenen;
't Leven lag als bloot voor mij;
'k Dacht aan 't juichen, en aan 't weenen,
En ik voegde er haastig bij:
‘Één geluk is mij beschoren,
Dat de Hemel u ontzegt!
Heb ik most en voedend koren
In mijn schuren opgelegd,
En een arme doet zich hooren,
'k Juich dan, als ik hulp hem bied -
Diertje! dat vermoogt gij niet!
Gij kunt voor u-zelven leven;
Maar, met een gevoelig hart
Deelen in eens anders smart,
Dat is slechts den mensch gegeven.
En, God lof! niet enkel vreugd:
Zaligheid voor u niet te erven
Wint hij door deze enkle deugd.
Aardig diertje! ik gun u 't zwerven!
Vrij en zorgloos, dat zijt gij;
Maar gelukkiger is hij!’
|
|