| |
| |
| |
Het Kanaal van Suez.
Door Dr. D. Burger, Jr.
Onder de voordeelen die de studie der geschiedenis oplevert, rekent men gewoonlijk ook dit, dat daardoor de geest meer in staat gesteld wordt om het tegenwoordige te begrijpen en te beoordeelen, daar uit het verledene de wetten kunnen opgemaakt worden, die de ontwikkeling der wereldgebeurtenissen beheerschen, en de kennis dier wetten ons niet alleen in staat stelt om de periode van ontwikkeling, waarin wij ons thans bevinden, beter te waardeeren, maar ook vooruit te zien, welke waarschijnlijke gevolgen de tegenwoordige gebeurtenissen zullen hebben. Approximatief kan dus een beoefenaar der geschiedenis de toekomst voorzeggen. Het lust ons dit eens toe te passen op de onderneming die boven dit opstel vermeld staat.
Onder de wetten waarvan de werking zich door den geheelen loop der wereldgeschiedenis laat gevoelen, is er ééne, die, hoezeer dikwijls over het hoofd gezien, zich evenwel telkens met kracht doet gelden, en ook thans nog evenveel heerschappij voert als in de dagen van ouds, omdat zij in de natuur van den aardbewoner haren grond heeft. Het is deze, dat niets meer invloed op den bloei der volken, op de opkomst en het verval der Staten uitoefent dan de rigting van den handelsweg. Hevige oorlogen doen zeker veel af, en worden uit dien hoofde dikwijls in historische werken op den voorgrond gezet; maar toch is hun invloed veel geringer dan de langzame, maar gestadige werking van den koophandel. Dit laat zich gemakkelijk begrijpen, wanneer men bedenkt dat door den handel welvaart en verkeer van menschen onderling bevorderd wordt, en dat daardoor ook de ontwikkeling van kunsten en wetenschappen wordt in de hand gewerkt, zoo omdat door vermeerdering van welvaart de hiertoe vereischte stoffelijke middelen meer binnen het bereik der menschen komen, als omdat daardoor het onderling verkeer der volken wordt bevorderd, en niets meer hunne ontwikkeling
| |
| |
in de hand werkt dan dit. In het klein kan men dit binnen den omkring onzer dagelijksche ondervinding waarnemen, wanneer men nagaat, hoe de plaatsen die aan den eenen of anderen grooten weg gelegen zijn, bloeijen, en hoe het verleggen van zulk een weg daarop nadeelig werkt; terwijl andere steden en dorpen daardoor weêr er boven op komen. Laat eene stad zesmaal door oorlog, aardbeving, brand of iets dergelijks verwoest worden: zoo lang op die plaats gelegenheid is, om geld te verdienen, wordt zij telkens weêr opgebouwd; maar laat de handel verlegd worden, en zij vervalt langzamerhand van zelf, doordien de inwoners bij gebrek aan kostwinning haar verlaten, en die er blijven van lieverlede verarmen. Zoo lang Fenicië den Oost-Iudischen handel bezat, herstelde het zich telkens weder, hoezeer door zware oorlogen geteisterd; maar toen die naar Alexandrië verlegd werd, verviel het gestadig, en de eens zoo heerlijke steden werden ellendige visschersdorpen. Hetzelfde verschijnsel zal zich vertoonen, wanneer de Oost-Indische handel, die in de laatste eeuwen rond de Kaap de Goede Hoop gevoerd is, de rigting door het Kanaal van Suez bekomt. Het staat te wachten dat daardoor de Middellandsche Zee in belangrijkheid aanmerkelijk zal toenemen; dat Egypte, Griekenland, Turkijë, Italië, Zuid-Frankrijk en Spanje zullen vooruitgaan; dat de Donau een veel grooter aantal schepen zal dragen dan tot nog toe het geval geweest is; doch dat aan den anderen kant de Kaap de Goede Hoop, en de landen aan de Noordzee gelegen, vooral Engeland en Nederland, benevens de Hanzesteden, daarbij groot nadeel zullen hebben, terwijl de Rijn het aantal schepen, waardoor hij bevaren wordt, zal zien verminderen, naar mate dat op den Donau vermeerdert. Dit is een voornitzigt dat voor ons weinig aangenaams heeft, te meer daar het schijnt dat er geen middel bestaat, om het dreigende onheil af te wenden. Het graven van het Kanaal van Suez tegen te houden, is
niet in onze magt, en al ware het dit, dan zou het nog ongeoorloofd wezen, eene onderneming te beletten, die voor een groot gedeelte van het menschdom zulke aanmerkelijke voordeelen belooft. Onze zaken staan evenwel minder wanhopig dan oppervlakkig schijnt, wanneer wij slechts niet, gelijk men zegt, met het hoofd tegen den muur loopen, maar maatregelen nemen zoo als door de omstandigheden worden
| |
| |
gevorderd. Deze maatregelen zijn tweeledig. Vooreerst moeten wij met dubbelen ijver die takken van handel en nijverheid aankweeken, waar de nieuwe weg geene schade aan kan toebrengen; ten andere moeten wij van den nieuwen weg al het voordeel zoeken te trekken, dat er in de gegevene omstandigheden voor ons van te trekken valt. Alles hangt hier, onder den zegen des Hemels, van onzen ijver en ons overleg af.
Onder de takken van nijverheid en handel die door den nieuwen weg niet kunnen benadeeld worden, rekenen wij vooreerst onze visscherijen, onzen landbouw, onze fabrijken. Al wat daartoe behoort kan bloeijen, ook al missen wij den handel op Oost-Indië geheel en al; daar wij voor onze producten uitvoerwegen genoeg bezitten, en de nieuwe weg daarin geene verandering brengt. Verder de handel op Amerika en op de Westkust van Afrika. In Amerika is waarlijk gelegenheid genoeg om handel te drijven, en die is ook genoeg bekend, en schijnt zich nog aanmerkelijk te kunnen uitbreiden; maar er is hier één punt dat voor ons bijzondere overweging verdient. Ik bedoel onze West-Indische bezittingen. Die bezittingen kwijnen, doch het is moeijelijk in te zien, waarom zij niet tot grooteren bloei konden komen, en waarom wij daarvan niet veel meer voordeel konden trekken dan tot nog toe het geval geweest is. Het ware te wenschen, dat vooral in de tegenwoordige omstandigheden de toestand dier bezittingen kon verbeterd worden, daar zij welligt in latere jaren een plechtanker van onzen Staat zullen uitmaken.
Ook de handel op de Westkust van Afrika kan in belangrijkheid aanmerkelijk toenemen, sedert het gebleken is, dat er geen grond bestaat voor de bewering, dat Europeanen de in den Atlantischen Oceaan uitstroomende Afrikaansche rivieren niet zonder groote sterfte aan boord hunner schepen kunnen bevaren. Met de Engelsche stoomboot Pleiad is eene reis van over de negen weken op eene dier rivieren volbragt, zonder dat de gezondheidstoestand aan boord van dat vaartuig iets te wenschen overliet, hoezeer er verscheidene Europeanen aan boord waren die voor het eerst de Keerkringsgewesten bezochten. En waaraan was die gelukkige uitkomst te danken? Eenvoudig aan de waarneming, dat de ongezondheid van dit gedeelte van Afrika periodiek is. Indien men de rivieren opvaart wanneer het water begint te wassen, en zorgt
| |
| |
ze weêr te verlaten tegen het tijdstip, waarop het begint te vallen, dan is er geen belangrijk bezwaar in de reis; daar de ongezondheid dier streken vooral te wijten is aan de uitwaseming der landen, die door de rivieren overstroomd geweest zijn, en bij het verminderen van den waterstand weder droog worden. Buitendien zijn er nog eenige voorbehoedmiddelen noodig, welke de geneeskunst genoegzaam aan de hand geeft, b.v. het dek te schrappen, niet te spoelen, de noodige kina mede te nemen, muzijk aan boord te hebben, oude manschappen tegen mistroostigheid te wapenen, enz.; doch het kiezen van het goede tijdperk voor de vaart is wel de hoofdzaak. Daarvan partij te trekken is de zaak onzer kooplieden. Zonder twijfel zijn er vele voortbrengselen van Europesche nijverheid die in Afrika veel aftrek kunnen vinden, en heeft Afrika vele producten die voor eene Europesche markt uitnemend geschikt zijn.
Bovendien hebben wij gezegd dat ons belang medebrengt, van den nieuwen handelsweg al het mogelijke voordeel te trekken. Dit kunnen wij te eerder doen omdat wij in Oost-Indië kostbare bezittingen hebben, die door het daarstellen van dien weg zoo veel digter bij Europa zullen gebragt worden. Het is te verwachten dat de uitvoerhandel dier gewesten daardoor aanmerkelijk zal toenemen, doch dat tevens de markt waarop hunne producten in Europa geveild worden, op den duur moeijelijk in Nederland zal kunnen blijven, maar naar eene of andere plaats aan de Middellandsche Zee zal verlegd worden; hetgeen in het eerst weinig kwaad zal schijnen te stichten, daar onze schepen toch de goederen zullen vervoeren, maar op den duur de belangrijkheid onzer havens aanmerkelijk zal verminderen, en eene verplaatsing van onze bevolking zal te weeg brengen: daar onze handelshuizen van lieverlede zullen genoodzaakt worden agenten in de plaatsen aan de Middellandsche Zee te onderhouden, en velen onzer kooplieden denkelijk derwaarts zullen verhuizen. Dit is evenwel nog niet alles. Neemt Nederland in belangrijkheid af en Java in belangrijkheid toe, dan staat het te wachten dat het ons op den duur onmogelijk zal wezen Java in onderwerping te houden. Wij moeten Java, vóór dat het zoo ver komt, door hechter banden aan ons verbinden, of het is voor ons
| |
| |
verloren. En welke zijn die banden? Vooreerst die der genegenheid, die sterker bindt dan elke andere band. Wanneer wij ál het mogelijke doen om het welzijn onzer onderdanen op Java te bevorderen, dan zullen zij ons lief hebben, en omdat ons bestuur hen gelukkig maakt, geene begeerte koesteren om ons te verdrijven. Een andere band, die niet minder stevig bindt, is die van het bloed. Wanneer het aantal Nederlandsche familiën op Java vermeerdert, dan wordt de band tusschen Java en Nederland sterker, en het gevaar van afscheiding minder. Daarom is het te wenschen dat emigratie naar Java onder onze landgenooten moge in den smaak komen, en dat, zoo daar beletselen tegen bestaan, deze zoo veel mogelijk worden weggenomen. Mogt dan eens het Oostersche Nederland het Westersche overvleugelen, ons volksbestaan is toch verzekerd; en mogt eens de mogelijkheid geboren worden, dat Nederlanders en Javanen één volk werden, zonder dat het overwigt van de Nederlandsche beschaving te loor ging, dan kon ons volk nog eene heerlijke toekomst te gemoet gaan.
Buiten het gezegde is er nog een ander punt van groot gewigt. Vermeerdering van welvaart en verkeer der volken bevordert de ontwikkeling van den geest. Wordt dus het Zuiden van Europa door het Kanaal van Suez meer welvarend, dan mag men verwachten dat het ook in geestes-ontwikkeling zal toenemen. Tegenwoordig is het Noorden van Europa vrij wat meer ontwikkeld dan het Zuiden; maar zal dit zoo blijven? Zullen wij ons op den duur op ons standpunt kunnen handhaven? Hier hangt alles van onze ijver en inspanning af. Labor omnia vincit, zegt het spreekwoord, en wanneer wij willen blijven uitmunten, moeten wij blijven arbeiden niet alleen, maar onzen ijver verdubbelen; opdat ons licht niet worde uitgebluscht, of althans door dat van anderen overschenen.
Ziedaar enkele beschouwingen, door de berigten aangaande het Kanaal van Suez opgewekt. Voor zoo ver zij waarheid bevatten, is het te hopen dat zij worden ter harte genomen door allen wier belangen er mede gemoeid zijn. In allen gevalle zal niemand ontkennen, dat wanneer het Kanaal van Suez tot stand komt, deze gebeurtenis ook voor óns belangrijke gevolgen zal hebben, en dat het dus allezins noodzakelijk
| |
| |
is den gang dier onderneming niet uit het oog te verliezen, maar maatregelen te nemen, om er zoo veel mogelijk voordeel van te trekken. Moge ook dit opstel het zijne bijdragen om de opmerkzaamheid daarop te vestigen! |
|