schreven wordt, zoo geldt hetzelfde van de meeste andere tot de zorg voor het ligchaam betrekkelijke raadgevingen. Verreweg het grootste deel van het boekje is daarentegen toegewijd aan ‘de verpleging der jonge kinderen naar de ziel,’ en aan hunne ‘verzorging naar den geest,’ hetgeen ons minder eigenaardig voorkomt, dewijl de zorg voor het ligchaam bij jonge kinderen wel steeds hoofdzaak zal moeten blijven. Daarenboven komt het ons voor, uit hetgeen over
onderwijs en vermaning, over afschrikking en bestraffing, en over sommige andere onderwerpen gezegd wordt, dat de Schrijver niet altijd slechts jonge kinderen op het oog had. Ook zou de gewone onderscheiding tusschen de verstandelijke en zedelijke vorming der kinderen boven de door den Schrijver gevolgde verdeeling de voorkeur verdiend hebben, dewijl slechts weinige lezeressen de door den Auteur in § 64 gegeven karakteristiek van de ziel en den geest behoorlijk zullen verstaan. Die zaak is evenwel van ondergeschikt belang en zou op zich zelf de waarde van het boekje niet verminderen, zoo slechts het geheele geschrift een minder mystieken geest ademde. Om de gegrondheid dezer aanmerking te doen blijken, zouden wij ons op de keuze der Bijbelteksten, waarmede het geheele boekje als doorweven is, beroepen kunnen, doch willen liever, tot staving van ons oordeel, enkele plaatsen in haar geheel mededeelen. Meenende dat deze geene nadere toelichting behoeven zullen, willen wij daarmede tevens onze aankondiging, die wij wenschten dat gunstiger had kunnen zijn, besluiten. ‘De aantrekkelijkste voorwerpen der opmerkzaamheid zijn de levenden, - menschen en dieren. Die brenge men voor de oogen der kinderen, gelijk dit God zelf bij adam deed in het Paradijs, en leere hen van deze de eerste beginselen der spraak (bl.54).’ - ‘Men make van iedere geschikte gelegenheid gebruik om de kinderen in de nabijheid van en in persoonlijke gemeenschap met een wedergeboren mensch of kind van God te brengen, b.v. dat hij voor hen bidde, hen zegene enz. (bl.76).’ - ‘Een kind kan niet verbeterd worden, aleer God, de Heer, het zijne zonden ontdekt en vergeeft. Daarom is het dwaling en misleiding, als men tot
een kind zegt: Beloof mij dat gij u zult verbeteren! Kan een kind, dat in het water is gevallen, zich er zelf uittrekken? (bl. 90).’ - ‘Ook vermaningen hebben de kinderen noodig. Maar - het vermanen leert men slechts door de werking van den goeden Geest Gods. - Ook moet men