Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 759]
| |
polycarpus, perpetua, justinus de Martelaar, origenes, cyprianus, antonius, constantijn den Groote, basilius den Groote, ambrosius, aurelius augustinus, bonifacius, karel den Groote, anscharius, bernhard van clairvaux, elisabeth Gravin van Thuringen, gerard groete, florentius radewijns, thomas van kempen, johannes millen, mattrias van janow. Wij houden ons overtuigd, dat het hoog tijd werd voor de Protestantsche Kerk, om wat meer acht te geven op de voortreffelijken, die in hun leven hebben getoond wat het geloof in christus is, en hoeveel het vermag. Terwijl er tot dusverre maar al te dikwijls gedacht werd, dat de Gemeente noodig had in de spitsvondigheden der Godgeleerde wetenschap te worden ingewijd, en aan den anderen kant het publiek gestadig wordt overstroomd met preken en traktaatjes, wier grootste verdienste in de opeenstapeling van duizendmalen herhaalde meditatiën en exclamatiën bestaat - hebben wij in den laatsten tijd het boek der Geschiedenis zien opengeslagen, en hebben wij der Gemeente in schoone beelden zien aangetoond: hoe het Christendom geene leer, maar leven is. Hoe dikwijls is het niet reeds erkend, dat eene dergelijke lectuur krachtig heeft bijgedragen om Christelijk leven op te wekken en te versterken! Men doe zien wat menschen, van gelijke bewegingen als wij, hebben uitgewerkt; - men toone wat hun, onder omstandigheden die niet zooveel van de onze verschillen, kracht gaf tot het brengen van de zwaarste offers, tot het verrigten van daden waarop hemelingen met bewondering nederzien. Menig jongeling en maagd, die bij de lectuur van vertalingen der wie weet hoe vele malen in Engeland reeds herdrukte werkjes insluimerde, - maar ook menig oudere, die door zijnen maatschappelijken en huiselijken arbeid verhinderd wordt om zich te verdiepen in vrome geschriften, die hem zoo weinig opleveren voor zijn leven - zal in eene weldadige sfeer beginnen te ademen, waar hij met de edelsten van ons geslacht als het ware den meest vertrouwelijken omgang houdt, door in te dringen in het binnenste heiligdom hunner door Gods geest bezielde harten. De Heer duys verdient voor zijn arbeid lof. Waarom evenwel liever eene schets van antonius dan van den grooten chrysostomus ons door den Heer duys wordt gegeven; waarom er nog andere, b.v. gregorius nazianzenus enz. worden gemist, hebben wij niet | |
[pagina 760]
| |
te onderzoeken. Wij hebben slechts te vragen, of de voorstelling getrouw, en of zij levendig en populair is, en alzoo aan het doel des schrijvers beantwoordt. En als wij merken dat de Heer duys uit böhringer en enkele andere schrijvers heeft geput, en op eenvoudigheid en duidelijkheid bij het teekenen zijner beelden zich heeft toegelegd, dan gelooven wij hier niets bij te moeten voegen dan den wensch, dat de verdienstelijke Schrijver al dat loon vinde op zijn werk, waarop hij in waarheid aanspraak heeft. ††. |
|